ECLI:NL:RVS:2010:BM4955

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001832/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Scholeneiland Odijk 2009

Op 3 december 2009 heeft de raad van de gemeente Bunnik het bestemmingsplan "Scholeneiland Odijk 2009" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, wonend in de gemeente Bunnik, op 2 maart 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. In dezelfde brief verzocht de verzoeker de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek op 22 april 2010 ter zitting behandeld, waar zowel de verzoeker als de raad vertegenwoordigd door ing. M. Balkema aanwezig waren.

De voorzitter oordeelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening een spoedeisend belang heeft, gezien de aanvraag voor een bouwvergunning die al was ingediend. De verzoeker betoogt dat de raad het bestemmingsplan ten onrechte heeft vastgesteld en dat dit zal leiden tot onomkeerbare gevolgen voor zijn woongenot, waaronder parkeeroverlast en een toename van verkeersbewegingen. Hij wijst op verschillende bezwaren, zoals de terinzagelegging van meerdere versies van het plan, de niet-serieuze beschouwing van alternatieven, en het niet toetsen aan de Wet luchtkwaliteit.

De voorzitter concludeert dat de bezwaren van de verzoeker niet voldoende zijn om het besluit van de raad te vernietigen. De voorzitter stelt vast dat de raad bij de voorbereiding van het plan rekening heeft gehouden met alternatieve modellen en dat de keuze voor het gekozen model in redelijkheid is gemaakt. Ook wordt opgemerkt dat de raad niet verplicht was om rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen in de woonwijk Odijk-west. De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201001832/2/R2.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Bunnik,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Bunnik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Scholeneiland Odijk 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 april 2010, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. Balkema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig schoolterrein. Op het terrein worden maximaal 62 woningen mogelijk gemaakt. [verzoeker] woont tegenover het plangebied aan de [locatie].
2.3. [verzoeker] betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Hij wijst er in dit verband op dat al een bouwvergunning is aangevraagd die op grond van het plan kan worden verleend. Verder voert [verzoeker] aan, samengevat weergegeven, dat ten onrechte verschillende versies van het vastgestelde plan ter inzage hebben gelegen, dat één van de alternatieven niet serieus is beschouwd en dat het plan ten onrechte niet is getoetst aan de Wet luchtkwaliteit. Voorts is volgens hem ten onrechte geen rekening gehouden met de ontwikkeling van de woonwijk Odijk-west en wordt in de huidige situatie ook al niet aan de grenswaarden voor geluid voldaan. Tevens is de afstand tussen de bebouwingsgrens en de plangrens ten onrechte geen 7 meter, is de financieel-economische uitvoerbaarheid onzeker en is het plan ten onrechte op verouderd behoefteonderzoek gebaseerd, aldus [verzoeker]. Voorts voert hij aan dat het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woongenot door parkeeroverlast en door een toename van het aantal verkeersbewegingen en dat het plan zal leiden tot een onevenredige beperking van zijn privacy.
2.4. Ter zitting is komen vast te staan dat een bouwvergunning is aangevraagd. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Het betoog van [verzoeker] over de terinzagelegging van het vastgestelde plan heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit die reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. De voorzitter verwacht dan ook niet dat deze mogelijke onregelmatigheid zal leiden tot vernietiging van het bestreden besluit in de bodemprocedure.
2.5.1. De raad heeft bij de voorbereiding van het plan drie alternatieve stedenbouwkundige modellen in beschouwing genomen. De voorzitter is van oordeel dat de raad bij de keuze voor één van deze modellen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het maatschappelijk belang van starters- en seniorenwoningen dan aan de voorkeur van omwonenden voor eengezinswoningen.
2.5.2. De raad heeft naar voren gebracht dat het naar verwachting nog enkele jaren zal duren voordat een ontwerpbestemmingsplan voor de woonwijk Odijk-west in procedure zal worden gebracht. De voorzitter is dan ook van oordeel dat met deze toekomstige ontwikkeling geen rekening behoefde te worden gehouden bij de voorbereiding van het plan. Voorts volgt uit de wettelijke regeling voor luchtkwaliteit dat bij één ontsluitingsweg tot 500 woningen mogen worden gerealiseerd zonder dat daarvoor een luchtkwaliteitonderzoek is vereist. De wegen in en om het plangebied liggen volgens de raad in een 30 km-zone. Hierop is de Wet geluidhinder niet van toepassing. In de plantoelichting is vermeld dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied en naar mogelijke maatregelen ter voorkoming van geluidhinder. Daaruit is volgens de raad gebleken dat door de realisatie van geluidsluwe gevels een aanvaardbaar binnenniveau kan worden gegarandeerd. [verzoeker] heeft naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat deze onderzoeken en gegevens zodanige gebreken vertonen dat de raad zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren.
2.5.3. Over de afstand tussen de bebouwingsgrens en de plangrens aan de zijde van de Sint Nicolaaslaan heeft de raad ter zitting verklaard dat de bebouwingsgrens is aangepast zodat de ten opzichte van de gevel uitstekende balkons binnen de bebouwingsgrens zullen vallen. Hierdoor is de afstand tussen de bebouwingsgrens en de plangrens niet meer overal 7 meter, maar afwisselend 7 en 5 meter. [verzoeker] heeft naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat dit niet aanvaardbaar is.
2.5.4. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat overleg wordt gevoerd over de gesloten realisatieovereenkomst. Hierbij is volgens de raad de realisatie van het plan een gegeven. Naar de precieze uitvoering van het plan wordt opnieuw gekeken. Het overleg hierover heeft met name betrekking op de voorwaarden in de realisatieovereenkomst over de fasering en de verhouding tussen koop- en huurwoningen. De voorzitter ziet in deze omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van de raad onjuist is dat de uitvoering van het plan voldoende is verzekerd. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat op grond van het Structuurplan 2007-2015 in de kern Odijk moet worden uitgegaan van een woningbehoefte van 1000 woningen naast de reeds bekende inbreidingslocaties. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens niet langer actueel zijn.
2.5.5. Op grond van artikel 8 van de planregels moeten in het plangebied minimaal 105 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat deze hoeveelheid in overeenstemming is met de normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. De voorzitter is gelet hierop van oordeel dat in het plan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen is verzekerd. Voorts heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat het plan een dermate grote toename van verkeer op de Sint Nicolaaslaan tot gevolg zal hebben dat [verzoeker] daarvan onevenredige overlast zal ondervinden. Mede gezien de ter plaatse aanwezige bomenrij en de afstand van ongeveer 29 meter tussen de voorziene woningen en de woning van [verzoeker], heeft de raad naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het maatschappelijk belang van woningbouw dan aan het geheel onaangetast laten van het woongenot en de privacy van [verzoeker].
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] thans heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in zoverre in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010
317-545.