ECLI:NL:RVS:2010:BM4957
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
- W. van Steenbergen
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Cuijk, Galberg, Scoutinggebouw en Moskee
In deze zaak hebben verzoekers, allen wonend te [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Cuijk, dat op 14 december 2009 het bestemmingsplan "Cuijk, Galberg, Scoutinggebouw en Moskee" heeft vastgesteld. De verzoekers hebben bij de Raad van State een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, dat op 21 april 2010 ter zitting is behandeld. De verzoekers zijn vertegenwoordigd door [verzoeker], terwijl de raad werd vertegenwoordigd door A. Hozee, werkzaam bij de gemeente. Ook de Stichting Scouting Cuijk is als belanghebbende gehoord, vertegenwoordigd door M.F. van Heereveld en H.W.F. Klaassen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de wettelijke procedure voor het vaststellen van een bestemmingsplan niet verplicht om degenen die een zienswijze hebben ingediend de gelegenheid te geven deze mondeling toe te lichten. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de raad niet zorgvuldig heeft gehandeld. De voorzitter heeft verder overwogen dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de verzoekers, die zich zorgen maken over mogelijke geluids- en verkeersoverlast door de realisatie van het scoutinggebouw. De raad heeft betoogd dat de activiteiten van de scouting vooral in het weekend plaatsvinden en dat de verkeersdruk in die periode beperkt is.
De voorzitter concludeert dat de afstand tussen het scoutinggebouw en de woningen van de verzoekers, alsook de aard van de activiteiten, niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de verzoekers. Ook het argument van de verzoekers dat de waarde van hun woningen negatief beïnvloed zou worden, werd door de voorzitter niet overtuigend geacht. De raad heeft alternatieve locaties overwogen, maar deze zijn om verschillende redenen niet geschikt bevonden. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding is voor het treffen van een dergelijke voorziening.