ECLI:NL:RVS:2010:BM4957

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001637/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Cuijk, Galberg, Scoutinggebouw en Moskee

In deze zaak hebben verzoekers, allen wonend te [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Cuijk, dat op 14 december 2009 het bestemmingsplan "Cuijk, Galberg, Scoutinggebouw en Moskee" heeft vastgesteld. De verzoekers hebben bij de Raad van State een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, dat op 21 april 2010 ter zitting is behandeld. De verzoekers zijn vertegenwoordigd door [verzoeker], terwijl de raad werd vertegenwoordigd door A. Hozee, werkzaam bij de gemeente. Ook de Stichting Scouting Cuijk is als belanghebbende gehoord, vertegenwoordigd door M.F. van Heereveld en H.W.F. Klaassen.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de wettelijke procedure voor het vaststellen van een bestemmingsplan niet verplicht om degenen die een zienswijze hebben ingediend de gelegenheid te geven deze mondeling toe te lichten. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de raad niet zorgvuldig heeft gehandeld. De voorzitter heeft verder overwogen dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de verzoekers, die zich zorgen maken over mogelijke geluids- en verkeersoverlast door de realisatie van het scoutinggebouw. De raad heeft betoogd dat de activiteiten van de scouting vooral in het weekend plaatsvinden en dat de verkeersdruk in die periode beperkt is.

De voorzitter concludeert dat de afstand tussen het scoutinggebouw en de woningen van de verzoekers, alsook de aard van de activiteiten, niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de verzoekers. Ook het argument van de verzoekers dat de waarde van hun woningen negatief beïnvloed zou worden, werd door de voorzitter niet overtuigend geacht. De raad heeft alternatieve locaties overwogen, maar deze zijn om verschillende redenen niet geschikt bevonden. Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding is voor het treffen van een dergelijke voorziening.

Uitspraak

201001637/2/R3.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Cuijk, Galberg, Scoutinggebouw en Moskee" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door[verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door A. Hozee, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is de Stichting Scouting Cuijk daar als belanghebbende gehoord, vertegenwoordigd door M.F. van Heereveld en door H.W.F. Klaassen, penningmeester van de stichting.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet onder meer in een bouwmogelijkheid voor een scoutinggebouw aan de Galberg in verband met de voorgenomen verplaatsing van de scouting in Cuijk.
2.3. [verzoekers] voeren als formeel bezwaar aan dat zij ondanks een daartoe strekkend verzoek niet in staat zijn gesteld hun zienswijze mondeling toe te lichten.
2.3.1. Met betrekking tot dit betoog overweegt de voorzitter dat de wettelijke procedure voor het vaststellen van een bestemmingsplan er niet toe verplicht om degenen die een zienswijze omtrent het plan naar voren hebben gebracht de gelegenheid te geven deze mondeling toe te lichten. De voorzitter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hiertoe niettemin uit een oogpunt van zorgvuldigheid was gehouden.
2.4. [verzoekers] voeren voorts aan dat onvoldoende is gekeken naar andere locaties om het scoutinggebouw te realiseren en betogen daarnaast dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen als bewoners aan het nabijgelegen Arodaveld bij een goed woon- en leefklimaat. Zij wijzen in dat verband op mogelijke geluids- en verkeers- en parkeeroverlast, en op stank en rook van kampvuren. Voorts voeren zij aan dat zich in de directe omgeving al een jeu de boules-vereniging, een kinderopvangplaats, een moskee en een voetbalvereniging bevinden. [verzoekers] betogen dat deze overlast waardevermindering van hun woningen tot gevolg zal hebben.
2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat de activiteiten rond de scouting met name in het weekend tot korte momenten van drukte zullen leiden. Van een sterke toename van de verkeersdruk als geheel op de Galberg is volgens de raad echter geen sprake, omdat de genoemde momenten van drukte een verwaarloosbaar gedeelte is van het totale aantal voertuigen op de Galberg, waarvan bovendien de verkeersdruk juist in het weekend beperkter is dan door de week. Voorts heeft de raad er ter zitting op gewezen dat het merendeel van de leden van de scoutingvereniging in de nabijheid van de voorziene nieuwe locatie woont, zodat een groot deel van hen naar verwachting met de fiets naar de scouting zal komen.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de verschillende maatschappelijke functies in het gebied elkaar kunnen versterken en dat de verschillende verenigingen gebruik kunnen maken van elkaars voorzieningen. Gezien de aard en hoeveelheid en duur van de activiteiten gaat de komst van scouting de draagkracht van het gebied volgens de raad niet te boven.
2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat het scoutinggebouw zich bevindt op een afstand van ongeveer 40 meter tot de woningen van [verzoekers]. Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat zich tussen het voorziene scoutinggebouw en deze woningen een weg en een groenstrook bevinden.
Mede gelet op de omstandigheid dat de verkeersdruk op de Galberg in het weekend beperkter is dan op werkdagen, terwijl aannemelijk is dat het scoutinggebouw met name in het weekend slechts tot een kortdurende toename van de verkeersdruk zal leiden, ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van het scoutinggebouw niet zal leiden tot een te hoge verkeersdruk op de Galberg of tot parkeeroverlast in de omgeving.
Met name gelet op de afstand tussen het scoutinggebouw en de woningen van [verzoekers] ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat realisering van het scoutinggebouw, ook bezien in samenhang met de activiteiten die ter plaatse reeds plaatsvinden, niet zal leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [verzoekers].
2.7. Ten aanzien van het betoog van [verzoekers] dat het plan een nadelige invloed zou hebben op de waarde van hun woningen, bestaat geen grond voor de verwachting dat die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat dan wel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen aan die gestelde waardevermindering doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.8. In reactie op het bezwaar van [verzoekers] dat voor een andere locatie had moeten worden gekozen, heeft de raad een aantal alternatieve locaties bezien, waarbij is uiteengezet waarom deze alternatieven niet de voorkeur van de raad hebben. Diverse locaties zijn volgens de raad onderzocht en om uiteenlopende redenen afgevallen. Hierbij was in sommige gevallen sprake van aantasting van bosgebied en/of groene hoofdstructuur, sommige locaties waren niet in eigendom van de gemeente of onvoldoende bereikbaar voor de jongere speltakken, en daarnaast moest rekening worden gehouden met milieuregelgeving, de voorschriften van Rijkswaterstaat en de eisen vanuit Scouting Nederland.
Deze omstandigheden heeft de raad naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid bij zijn keuze voor de locatie aan de Galberg kunnen betrekken.
2.8.1. Gezien het voorgaande geeft hetgeen is aangevoerd voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten het plan in de uiteindelijk door hem gekozen vorm vast te stellen.
2.9. De conclusie is dat het aangevoerde geen aanleiding geeft voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010
528.