200904986/1/M2.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het college besloten tot afwijzing van het verzoek van [appellant] om met toepassing van artikel 6.14 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) een maatwerkvoorschrift te stellen voor de toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid gedurende de nachtperiode voor de horecagelegenheid aan de [locatie] te Den Haag.
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant] heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.P.A. Oogjen, advocaat te Woerden, en door ir. J.F.C. Kupers, deskundige, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.N. Goudswaard, R. Boender en ing. H.C.G.M. Bastiaansen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] voert aan dat het college zijn verzoek om een maatwerkvoorschrift voor de toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid gedurende de nachtperiode ten onrechte heeft afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit ten onrechte heeft gehandhaafd. Volgens [appellant] is altijd een bedrijfsduurcorrectie toegepast en heeft het college, door hieraan geen beperkingen te stellen, bij hem het vertrouwen gewekt dat een bedrijfsduurcorrectie ook in de toekomst zou kunnen worden toegepast.
[appellant] voert verder aan dat het college bij de besluitvorming onvoldoende acht heeft geslagen op de mogelijke gevolgen van het niet langer kunnen toepassen van een bedrijfsduurcorrectie voor de exploitatie van de inrichting. Volgens [appellant] kan de beslissing van het college om geen bedrijfsduurcorrectie toe te staan ertoe leiden dat die exploitatie onmogelijk wordt. Omdat het pand van de inrichting niet zijn eigendom is, kan volgens [appellant] van hem niet worden verwacht dat hij ingrijpende investeringen met betrekking tot de geluidisolatie van dit pand doet. Dergelijke isolatiemaatregelen kunnen er volgens [appellant] ook toe leiden dat de inrichting niet langer voldoet aan daarvoor op grond van de Drank- en Horecawet geldende eisen.
2.2. Ingevolge artikel 2.18, tweede lid, van het Activiteitenbesluit wordt bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in artikel 2.17, voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
Ingevolge artikel 6.14 van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag voor inrichtingen waarop onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2.17 voorschrift 1.1.8 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit horeca) van toepassing was, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat artikel 2.18, tweede lid, niet van toepassing is voor de toetsing van geluidniveaus tussen 23.00 en 07.00 uur.
In voorschrift 1.1.8 van de bijlage bij het Besluit horeca, voor zover hier van belang, was bepaald dat voorschrift 1.1.3 - inhoudende een verbod op het toepassen van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid - in gevallen waarin een inrichting is opgericht voor 1 december 1992 tot 1 december 2002 niet van toepassing is voor de toetsing van de geluidniveaus gedurende de periode van 23.00 tot 07.00 uur, tenzij voor de inrichting op grond van een verleende vergunning het toepassen van een bedrijfsduurcorrectie niet was toegestaan.
2.3. Niet in geschil is dat de inrichting voor 1 december 1992 is opgericht en dat voor de inrichting geen vergunning was verleend waarin toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid was uitgesloten. Gelet hierop valt de inrichting binnen de reikwijdte van artikel 6.14 van het Activiteitenbesluit.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat het nooit de indruk heeft gewekt dat een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid in de nachtperiode blijvend zou mogen worden toegepast. Omdat door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer was aangegeven dat het voornemen bestond om de bedrijfsduurcorrectie in toekomstige regelgeving terug te laten keren en was aanbevolen hierop te anticiperen, heeft het college toepassing daarvan ook na 1 december 2002 toegestaan. Deze praktijk is volgens het college echter gestaakt toen in de loop van 2007 duidelijk werd dat een met voorschrift 1.1.8 van de bijlage bij het Besluit horeca vergelijkbare bepaling niet terug zou keren in het Activiteitenbesluit. Volgens het college is steeds duidelijk aangegeven dat het ging om anticipatie op toekomstige regelgeving en dat om die reden een bedrijfsduurcorrectie kon worden toegepast.
De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt van het college. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat [appellant] aan de omstandigheid dat de bedrijfsduurcorrectie tot 2007 is toegepast niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat ook in de toekomst een bedrijfsduurcorrectie zou worden toegepast.
2.5. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek van [appellant] verder ten grondslag gelegd dat artikel 6.14 van het Activiteitenbesluit blijkens de toelichting daarbij bedoeld is voor uitzonderingssituaties, waarin van een inrichting nog steeds redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat met onmiddellijke ingang geen bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid wordt toegepast. Volgens het college kan van [appellant] redelijkerwijs worden gevergd dat hij geluidreducerende maatregelen treft om zonder bedrijfsduurcorrectie te voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Dat hij het pand van de inrichting niet in eigendom zou hebben, doet volgens het college in dit verband niet ter zake, nu hij als exploitant verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering.
In hetgeen [appellant] aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college, bij afweging van zijn belang en de belangen van omwonenden, niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om een maatwerkvoorschrift te stellen voor de toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid gedurende de nachtperiode. Gebleken is dat ook zonder toepassing van een bedrijfsduurcorrectie kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit, indien de muziekinstallatie van de inrichting op een bepaald geluidniveau wordt afgesteld. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiermee exploitatie van de inrichting onmogelijk wordt. Reeds omdat het treffen van isolatiemaatregelen niet noodzakelijk is, kan hetgeen [appellant] aanvoert met betrekking tot de Drank- en Horecawet niet slagen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010