200907758/1/H3.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Langedijk,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2009, in zaak nr. 200902518/1/H3.
Bij uitspraak van 23 september 2009, in zaak nr.
200902518/1, heeft de Afdeling het hoger beroep van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college) gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 februari 2009 in zaak nr. 08/74 vernietigd, en het door [verzoeker] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van 23 september 2009 is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2009, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft, het college een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 april 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.P. Claassen, advocaat te Rotterdam, bijgestaan door mr. L.A.J. Baas, werkzaam bij de Erasmus Universiteit Rotterdam, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De uitspraak van 23 september 2009 heeft betrekking op de weigering van het college om verslagen van gesprekken die zijn gehouden in het kader van de totstandkoming van het rapport "Het derde klaphek voorbij? Een analyse van de Volendamse bestuurscultuur", openbaar te maken. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van openbaarmaking in dit geval niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de geïnterviewden en de onderzoekers.
2.3. [verzoeker] verzoekt om herziening van de uitspraak van 23 september 2009, omdat de Afdeling volgens hem bij die uitspraak zijn rechten zoals gegarandeerd door artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft miskend. Daartoe voert [verzoeker] aan dat de Afdeling zijn verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ten onrechte niet heeft beoordeeld en dat zij heeft miskend dat hem het recht op een eerlijk proces is onthouden, omdat hij in de bezwaarfase niet is gehoord door het college.
[verzoeker] grondt zijn verzoek om herziening voorts op een bij hem eerst na de zitting van 6 augustus 2009 bekend geworden feit dat volgens hem door het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel is verzwegen, namelijk dat in een soortgelijke procedure in België een rechterlijke instantie aldaar heeft geoordeeld dat het college een onderzoeksrapport gedeeltelijk openbaar moest maken. Volgens [verzoeker] heeft de Afdeling dat feit, dat hij bij brief van 29 augustus 2009 bij haar bekend heeft gemaakt, ten onrechte niet betrokken bij de uitspraak van 23 september 2009.
2.3.1. Herziening is alleen mogelijk op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker] zodanige feiten of omstandigheden niet gesteld. Zijn betoog komt er overwegend op neer dat hij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2009. Het buitengewone rechtsmiddel van herziening dient er evenwel niet toe een partij de gelegenheid te bieden om een geschil naar aanleiding van de uitspraak waarbij daarover is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen en daarmee het reeds in hoger beroep gevoerde debat te heropenen.
Het door [verzoeker] ingebrachte feit dat het college in een zaak in België wel een onderzoeksrapport openbaar diende te maken, is geen feit dat tot herziening kan leiden, reeds omdat dit al vóór de uitspraak van 23 september 2009 bij [verzoeker] en de Afdeling bekend was. Bovendien had dat feit niet tot een andere uitspraak kunnen leiden, omdat het een ander rapport en een ander rechtsregime betreft.
Voor zover [verzoeker] bedoelt te betogen dat de Afdeling zijn rechten zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM heeft geschonden, wordt in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009 in zaak nr. 200805840/3/H1 overwogen dat een gestelde onjuiste toepassing door de Afdeling van het bestuursprocesrecht noch een gestelde schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, valt aan te merken als nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het rechtsmiddel van herziening strekt niet tot het redresseren van de gestelde schending van het EVRM door de Afdeling. Ter zake van die vermeende schending kan desgewenst een verzoekschrift worden ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van het college bestaat geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van [verzoeker], zoals verzocht door het college, bestaat evenmin aanleiding. Een natuurlijke persoon kan ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, slechts in de proceskosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010