ECLI:NL:RVS:2010:BM4986

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903701/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging bouwvergunning en bezwaarschrifttermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 april 2009, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de wijziging van een bouwvergunning die op 31 januari 2005 door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad is verleend. Deze wijziging betrof de bouw van een onderkelderde zij- en achteruitbouw aan de woning van [appellant] op het perceel [locatie] te [plaats].

Het college had eerder op 29 april 2004 een bouwvergunning verleend, maar na bezwaar van [belanghebbende] tegen de wijziging, werd deze vergunning op 4 april 2008 herroepen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van [belanghebbende] tegen de wijziging van de bouwvergunning niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. [appellant] was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaarschrift van [belanghebbende] verschoonbaar te laat was ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college het bezwaar van [belanghebbende] niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn was ingediend zonder dat er sprake was van verschoonbaarheid. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [appellant] werd gegrond verklaard.

De Raad van State vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 4 april 2008 en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van [appellant]. Tevens werd het college gelast het griffierecht aan [appellant] te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 19 mei 2010.

Uitspraak

200903701/1/H1.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 april 2009 in zaak nr. 08/4025 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2005 heeft het college het bij brief van 11 december 2004 gedane verzoek van [appellant] ingewilligd tot wijziging van de bij besluit van 29 april 2004 verleende bouwvergunning tweede fase voor het vergroten van een woning door middel van een onderkelderde zij- en achteruitbouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de woning).
Bij besluit van 4 april 2008 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 31 januari 2005 herroepen en het verzoek van [appellant] tot wijziging van de bij besluit van 29 april 2004 verleende bouwvergunning tweede fase afgewezen.
Bij uitspraak van 2 april 2009, verzonden op 10 april 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend teneinde [belanghebbende] te horen in een daartoe te houden zitting.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 26 januari 2010 opnieuw ter zitting behandeld, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert en W. Joosten, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. W. Kattouw, als partij gehoord.
Na de laatste zitting is een poging tot mediation gedaan, maar die heeft niet tot succes geleid zodat nu alsnog uitspraak moet worden gedaan.
2. Overwegingen
2.1. Het reeds gerealiseerde bouwplan heeft betrekking op de bouw van een aanbouw aan de woning en een verhoogd terras waaronder een kelderruimte is voorzien.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [belanghebbende] zijn bezwaarschrift verschoonbaar te laat heeft ingediend. Daartoe voert hij aan dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen een redelijke termijn nadat hij bekend was geworden met de mogelijkheid van bezwaar, bezwaar heeft gemaakt.
2.2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 41 van de Woningwet wordt binnen twee weken na ontvangst van een aanvraag om bouwvergunning door burgemeester en wethouders daarvan kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-blad.
2.2.2. Vaststaat dat [belanghebbende] zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 31 januari 2005 na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb heeft ingediend. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de niet-ontvankelijkheid van dat bezwaarschrift achterwege kon blijven, nu redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat [belanghebbende] in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Daarbij heeft het college betrokken dat de door [appellant] bij brief van 11 december 2004 ingediende bouwaanvraag niet is gepubliceerd zoals voorgeschreven in artikel 41 van de Woningwet.
2.2.3. Volgens vaste jurisprudentie (onder andere de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2005 in zaak nr.
200501517/1) dient in zaken waarbij een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, van het nemen van een besluit niet op de hoogte is gesteld, terwijl geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, binnen twee weken nadat hij van het bestaan op de hoogte is, zijn bezwaren kenbaar te maken.
Niet aannemelijk is gemaakt dat [belanghebbende] binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit van 31 januari 2005 op de hoogte mocht worden geacht te zijn, daartegen bezwaar heeft gemaakt. Ter zitting is komen vast te staan dat er voor [belanghebbende] sinds november 2005 voldoende aanleiding bestond om contact op te nemen met het college om zeker te stellen dat het geen voor bezwaar vatbaar besluit had genomen. In plaats van het in de originele aanvraag voorziene terras met tegelvloer, waarvoor bij besluit van 29 april 2004 bouwvergunning is verleend, was toen tegen de op de erfgrens gesitueerde woning van [belanghebbende] een houten vlondervloer gebouwd als voorzien in de gewijzigde aanvraag waarvoor bij besluit van 31 januari 2005 bouwvergunning is verleend. [belanghebbende] heeft echter eerst, naar onweersproken door het college is gesteld, op 1 februari 2006 bij het college geïnformeerd naar de reden van deze gewijzigde bouwwerkzaamheden en heeft vervolgens bij brief van 20 februari 2006 bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
Onder deze omstandigheden is het bezwaarschrift van [belanghebbende] niet verschoonbaar te laat ingediend. De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat het college het bezwaar van [belanghebbende] niet-ontvankelijk had dienen te verklaren.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 april 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 6:7 van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 april 2009 in zaak nr. 08/4025;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 4 april 2008, kenmerk AWB/2007/0371 Z/2008/21003;
V. verklaart het bezwaar van [belanghebbende] tegen het besluit van 31 januari 2005 alsnog niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.449,00 (zegge: veertienhonderdnegenenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
17-543.