ECLI:NL:RVS:2010:BM4989

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906259/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan Zijlweg West e.o. door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het wijzigingsplan "Zijlweg West e.o." door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het college heeft op 9 juni 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal was vastgesteld op 12 mei 2009. Appellanten, die zich benadeeld voelen door dit besluit, hebben op 19 augustus 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 13 april 2010, waarbij zowel de appellanten als de verweerder, het college, vertegenwoordigd waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het wijzigingsplan in strijd is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de voorschriften van het bestemmingsplan. De appellanten betogen dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in het bestemmingsplan, met name wat betreft de afstand tussen de voorziene woningen en de bedrijfspanden van de appellanten. De Afdeling concludeert dat het college niet heeft onderkend dat het wijzigingsplan in strijd is met de bepalingen van de WRO en de voorschriften van het bestemmingsplan.

De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland vernietigd en goedkeuring aan het wijzigingsplan onthouden. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellanten. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2010.

Uitspraak

200906259/1/R1.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2], gevestigd te [plaats], gemeente Bloemendaal,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal bij besluit van 12 mei 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Zijlweg West e.o., [locatie]" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door A. Drahmann, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.J.M.M. Vissers, werkzaam bij de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hillgate Koraal B.V., vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden Bg" van de percelen aan de [locatie] te [plaats] in de bestemmingen "Woondoeleinden", "Erf", "Tuin" en "Verkeersdoeleinden" op grond van artikel 25, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Zijlweg West e.o." (hierna: het bestemmingsplan).
2.2. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 2] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende en diens beroep dientengevolge niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. [appellant sub 2] heeft volgens het college geen eigen belang.
Dit betoog faalt. [appellant sub 2] is de exploitant van het perceel aan de [locatie sub 2] (hierna: het perceel) en de daarop gelegen bedrijfsgebouwen. De wijziging van de bestemming van het naastgelegen perceel, waarin met het wijzigingsplan wordt voorzien, in onder meer de bestemming "Woondoeleinden" kan gevolgen hebben voor de exploitatie van het perceel en de bedrijfsgebouwen door [appellant sub 2]. [appellant sub 2] heeft dan ook een eigen belang bij het beroep en dient als belanghebbende bij het bestreden besluit aangemerkt te worden.
2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. [appellanten] betogen dat op grond van de voorschriften van het bestemmingsplan voor het wijzigingsgebied een geïntegreerd regime geldt en dat alleen met toestemming van de eigenaren van beide in het wijzigingsgebied betrokken percelen, te weten de percelen aan de [locatie] en het perceel van [appellanten], van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. [appellanten] stellen dat van een uitdrukkelijke toezegging daartoe blijkt uit de reactie van de raad van de gemeente Bloemendaal op hun zienswijze tegen het bestemmingsplan, in welke reactie de raad, voor zover hier van belang, heeft geconstateerd dat van de wijzigingsbevoegdheid slechts gebruik kan worden gemaakt met instemming van de eigenaar van de onderhavige gronden.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het bestemmingsplan niet volgt dat beide percelen gelijktijdig ontwikkeld dienen te worden en dat dit ook niet in de rede ligt, aangezien het niet aannemelijk is dat de bedrijfsverplaatsingen tegelijkertijd zullen plaatsvinden. Het college van burgemeesters en wethouders stelt zich op het standpunt dat het van de wijzigingsbevoegdheid slechts gebruik kan en wil maken met instemming van de eigenaar van de gronden waarvan de bestemming wordt gewijzigd.
2.4.2. Artikel 25, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan kent aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid toe om de bestemming van de gronden die op de plankaart zijn gearceerd en voorzien van de aanduiding "II" te wijzigen, met inachtneming van de in het artikel vermelde voorwaarden.
De Afdeling overweegt dat uit de bewoordingen van artikel 25, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan niet volgt dat de wijzigingsbevoegdheid alleen in geval van toestemming van de eigenaars van beide in de wijzigingsbevoegdheid betrokken percelen gebruikt kan worden. De reactie van de raad op de zienswijze tegen het bestemmingsplan moet aldus worden uitgelegd dat van de wijzigingsbevoegdheid slechts gebruik kan worden gemaakt indien de eigenaar van de gronden waarop het wijzigingsplan ziet hiervoor toestemming heeft gegeven. Het betoog faalt.
2.5. [appellanten] stellen voorts dat in strijd met de wijzigingsvoorwaarde in het bestemmingsplan de afstand tussen de voorziene woningen in het wijzigingsgebied en de bedrijfspanden van [appellanten] minder dan 20 meter bedraagt.
2.5.1. Het college stelt zich met het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat de bedrijfspanden van [appellanten] onderdeel uitmaken van het wijzigingsgebied in het bestemmingsplan en dat de voorwaarde dat ten minste 20 meter afstand in acht moet worden genomen daarom niet ten aanzien van deze panden geldt. Het afstandsvereiste geldt volgens het college en het college van burgemeester en wethouders alleen voor de aaneengesloten bebouwing aan de [locaties] buiten het wijzigingsgebied.
2.5.2. In artikel 25, tweede lid, onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan is de voorwaarde opgenomen dat de afstand tussen de woningen in het wijzigingsgebied en de woningen en bedrijfspanden aan de [locaties] ten minste 20 meter dient te bedragen.
Niet is bepaald dat deze bepaling alleen betrekking heeft op de desbetreffende woningen en bedrijfspanden die zijn gelegen buiten het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onder de omschrijving "de woningen en bedrijfspanden aan de [locaties]" niet tevens het perceel en de bedrijfspanden van [appellanten] aan de [locatie] begrepen dienen te worden. Nu ten aanzien van de bedrijfspanden van [appellanten] in strijd met artikel 25, tweede lid, onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan niet een afstand van 20 meter in acht is genomen, voldoet het wijzigingsplan in zoverre niet aan deze bepaling.
2.6. [appellanten] betogen ten slotte dat met het wijzigingsplan voor hun perceel geen reële mogelijkheid voor woningbouw overblijft. Het wijzigingsplan voorziet in 13 van de 15 toegestane woningen, terwijl volgens [appellanten] gezien de verhouding tussen de oppervlakte van beide percelen een verdeling slechts deugdelijk kan zijn als het wijzigingsplan voorziet in twee derde van het aantal toegestane woningen, zodat een derde voor [appellanten] overblijft.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellanten] ten onrechte uitgaan van een verhouding die gebaseerd is op de oppervlakte van de percelen. Volgens het college moet uitgegaan worden van de bouwruimteverhouding, waarbij rekening is gehouden met de aan te houden afstand tot de omliggende bebouwing. Uitgaande van de bouwruimteverhouding is volgens het college sprake van een verhouding van het aantal toegestane woningen van 10 à 11 tot 2 à 3. [appellanten] zouden gezien het wijzigingsplan in de toekomst ten hoogste nog 2 woningen kunnen realiseren, aldus het college.
2.6.2. In artikel 25, tweede lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan is bepaald dat bij het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid het aantal woningen maximaal 15 dient te bedragen.
De Afdeling acht het standpunt van het college niet onredelijk dat bij het vaststellen van de verdeling van het aantal woningen in het wijzigingsplan moet worden uitgegaan van de verhouding van de bouwruimte op de percelen waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet. Zoals onder 2.5.2 al is overwogen, dient daarbij wel een afstand van 20 meter tot de bedrijfspanden van [appellanten] in acht te worden genomen. Gelet op 2.5.2 is dat niet gebeurd. Het college heeft dit niet onderkend.
2.6.3. De Afdeling stelt voorts vast dat het wijzigingsplan geen voorschriften bevat met betrekking tot de aanduiding "aantal woningen" op de plankaart. Voorts bevat ook het bestemmingsplan geen voorschrift dat de betekenis van deze aanduiding verklaart. De juridische betekenis van een aanduiding op de plankaart is afhankelijk van hetgeen over die aanduiding in de planvoorschriften is bepaald. Om aan de aanduiding juridische betekenis te geven, moet deze in de planvoorschriften worden verklaard. De aanduiding "aantal woningen" heeft derhalve geen betekenis. Uit het voorgaande vloeit voort dat het wijzigingsplan niet voorziet in een maximering van het aantal woningen, zodat het is vastgesteld in strijd met artikel 25, tweede lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Het college heeft dit niet onderkend.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 11 van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 25, tweede lid, onder b en onder f, van de voorschriften bij het bestemmingsplan. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met deze bepalingen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 9 juni 2009 met het kenmerk 2009-32612;
III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Zijlweg West e.o., [locatie] Overveen";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 9 juni 2009;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
410-655.