201000456/2/R2.
Datum uitspraak: 18 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
verzoekster,
de raad van de gemeente Goes,
verweerder.
Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Locatie Holtkampschool" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 mei 2010. Ter zitting zijn als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door M. Jonker, werkzaam bij de gemeente, en Regionale Ontwikkelingsmaatschappij Marsaki B.V., vertegenwoordigd door ir. J. Vermeule en D.A. Bommeljé.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de realisatie van patiowoningen, alsmede een groenvoorziening en verkeersdoeleinden in de wijk Goese Polder te Goes.
2.3. [verzoekster] verzoekt om schorsing van het plan. Zij beoogt met het verzoek onomkeerbare situaties te voorkomen.
2.4. Met betrekking tot het betoog van [verzoekster] dat het gedeeltelijk opofferen van de groenzone in strijd is met het masterplan "Goese Polder", overweegt de voorzitter dat een deel van de groenvoorziening verdwijnt als gevolg van het voorziene zuidelijke woningenblok. Daarentegen zal, naar ter zitting is gebleken, een deel van de gronden waarop de voormalige school stond weer als groenvoorziening gaan fungeren. De uiteindelijke grootte van de groenvoorziening zal daarmee nagenoeg gelijk blijven. In zoverre ziet de voorzitter niet in dat een deel van de groenzone zal worden opgeofferd.
2.5. Met betrekking tot het door [verzoekster] voorgestelde alternatief waarin de patiowoningen ter plaatse van de voormalige noodlokalen worden gesitueerd, overweegt de voorzitter dat de raad stedenbouwkundige bezwaren heeft tegen dat alternatief. De raad acht het niet wenselijk dat de voorziene woningen niet zouden aansluiten op de bestaande woningen. Ook zou een losliggend bouwblok een aantasting betekenen van het groengebied. De voorzitter acht dit standpunt van de raad niet onredelijk.
2.6. Ten aanzien van het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de voorzitter dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat in het bestaande park geen woningen zouden worden gerealiseerd. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.7. Wat verder zij van het betoog van [verzoekster] dat in een uitspraak van de rechtbank zou zijn bevolen om het voormalige trapveldje - na het verwijderen van de noodlokalen - terug te plaatsen, de voorzitter acht het standpunt van de raad dat het speelvoorzieningenbeleid wordt afgewacht, niet onredelijk. Daarbij ziet de voorzitter niet in waarom het trapveldje niet op een andere locatie in het groengebied zou kunnen worden teruggeplaatst.
2.8. Het bezwaar van [verzoekster] dat het dempen van een deel van de vijver wateroverlast tot gevolg zal hebben, kan niet slagen. Ter zitting en uit de toelichting op het plan is gebleken dat een nieuwe sloot wordt gegraven die voldoende afvoercapaciteit heeft. Onweersproken is gesteld dat de totale waterberging gelijk zal blijven, zodat ook hetgeen in dit verband is betoogd niet noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.9. Voorts ziet de voorzitter in het betoog dat door een toename van het wegverkeer de speelveiligheid in de speeltuin tegenover de [locaties] zal afnemen en dat geluidsoverlast zal ontstaan, terwijl daarnaast de toegangsweg naar de geplande woningen niet geschikt is om meer verkeer te verwerken, geen noodzaak voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ter zitting is onweersproken gesteld dat, als gevolg van het plan, het aantal motorvoertuigen in de [locatie] per etmaal met ongeveer 40 stuks zal toenemen. De raad heeft deze toename, en de daaruit voortvloeiende gevolgen, in redelijkheid zeer beperkt mogen achten. Ter zitting heeft de raad verder verklaard dat de voorziene patiowoningen eigen parkeergelegenheid krijgen en dat daarnaast op gronden met de bestemming "Verkeer" nog ruimte behouden blijft om te parkeren.
Gelet op het vorenstaande zal het plan naar het oordeel van de voorzitter niet tot onoverkomelijke verkeers- en parkeerproblemen leiden.
2.10. De voorzitter is er niet van overtuigd dat de gestelde aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoekster] met zich zal brengen dat de raad het plan in zoverre niet had mogen vaststellen. De voorzitter overweegt dat het uitzicht van [verzoekster] niet ernstig zal worden beperkt, omdat zij vanuit haar woning geen rechtstreeks zicht heeft op de voorziene ontwikkeling naast haar perceel. Voorts neemt de voorzitter in aanmerking dat het hier een stedelijke omgeving betreft.
2.11. Gelet op het voorgaande dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2010