ECLI:NL:RVS:2010:BM5581

Raad van State

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907859/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor woningbouwproject in Den Dolder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 28 augustus 2009 de beroepen van de appellanten ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de vrijstelling en bouwvergunning die op 4 juli 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Zeist is verleend voor het oprichten van 25 eengezinswoningen aan de Tolhuislaan te Den Dolder. De appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, onder andere omdat zij van mening zijn dat de vrijstelling niet verleend had mogen worden vanwege de aanwezigheid van beschermde diersoorten en de aantasting van de ecologische structuur.

De Raad van State heeft de zaak op 19 april 2010 ter zitting behandeld. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en het college, vertegenwoordigd door een ambtenaar, waren aanwezig. Ook de vergunninghouder was ter zitting vertegenwoordigd. De Raad overweegt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling heeft verleend. De appellanten hebben betoogd dat er geen onderzoek is gedaan naar de beschermde diersoorten in het gebied, maar de Raad oordeelt dat de notitie 'Ecologiescan locatie Den Dolder' voldoende bewijs levert dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn.

Daarnaast hebben de appellanten aangevoerd dat de vrijstelling leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy en woongenot. De Raad stelt vast dat, hoewel er enige aantasting van het woongenot kan zijn, het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vrijstelling te verlenen, gezien de belangen die zijn gediend bij de woningbouw. De Raad bevestigt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de kapvergunning voor de bomen die moeten wijken voor de woningen ook in stand blijft, omdat het college de belangen van de houtopstand in redelijkheid heeft afgewogen tegen de noodzaak van de woningbouw.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200907859/1/H1.
Datum uitspraak: 26 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 28 augustus 2009 in zaken nrs. 09/1398, 09/764, 09/1397 en 09/556 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 25 eengezinswoningen op een perceel (ongenummerd) aan de Tolhuislaan te Den Dolder.
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, onder oplegging van een herplantplicht, aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het kappen van 28 bomen gelegen aan de Tolhuislaan te Den Dolder.
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college het door [appellanten] tegen het besluit van 4 juli 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellanten] tegen het besluit van 5 augustus 2008 gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de verleende kapvergunning gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 augustus 2009, verzonden op 31 augustus 2009, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 november 2009.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2010, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. R.H.A. ter Huurne, en het college, vertegenwoordigd door F.W.J. Verheul, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [directeur], als partij gehoord.
2. Overwegingen
Ten aanzien van de vrijstelling en de bouwvergunning
2.1. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Bosch en Duin e.o.". Om realisering ervan toch mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.2. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de vrijstelling niet had mogen verlenen, nu in het betrokken gebied beschermde diersoorten voorkomen, waarnaar geen onderzoek is verricht. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat het bouwplan leidt tot een relevante aantasting van de ecologische structuur.
2.2.1. Uit de notitie "Ecologiescan locatie Den Dolder" van juni 2006, die als bijlage bij de door Royal Haskoning opgestelde ruimtelijke onderbouwing van 13 juni 2008 is gevoegd, volgt dat een veldonderzoek heeft plaatsgevonden en dat daaruit is gebleken dat, behoudens vogels, op het perceel geen beschermde soorten en daarvoor geschikte biotopen voorkomen. [appellanten] hebben geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van die notitie naar voren gebracht. De niet met concrete gegevens onderbouwde stelling dat zij uit eigen waarneming weten dat ook andere beschermde soorten ter plaatse aanwezig zijn, is daarvoor onvoldoende.
Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de kap van de bomen die moeten wijken voor de woningen ertoe zal leiden dat de ecologische structuur in relevante mate wordt aangetast. De enkele verwijzing naar hetgeen de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken in het kader van het door haar tegen de verleende kapvergunning gemaakte bezwaar heeft gesteld omtrent de waarde van de groenstrook biedt daarvoor onvoldoende grond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het perceel jarenlang in gebruik is geweest als bedrijventerrein, uit voormelde ecologiescan volgt dat, behoudens vogels, op het perceel geen beschermde soorten en daarvoor geschikte biotopen voorkomen, dat slechts een relatief beperkt aantal bomen wordt gekapt, namelijk 28, en dat in de directe omgeving ander groen aanwezig is.
Het betoog faalt.
2.3. [appellanten] betogen verder dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat het bouwplan, mede door het verdwijnen van de op het perceel aanwezige groenstrook, leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy en woongenot.
2.3.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit om de vrijstelling te verlenen.
2.3.2. Hoewel het bouwplan mogelijk als gevolg heeft dat het woongenot van [appellanten] in zekere mate wordt aangetast, heeft de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat die aantasting van dien aard zal zijn dat het college niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen hechten aan de belangen die zijn gebaat bij het verlenen van de vrijstelling voor het oprichten van de woningen dan aan de belangen die gebaat zijn bij weigering daarvan. Daarbij heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat de diepte van de achtertuin van [appellanten] 35 m bedraagt en de afstand van de erfgrens tot de gevel van de nieuw te bouwen woningen minimaal 9 m. Voorts is van belang dat ingevolge het bestemmingsplan de bestemmingen "Wonen, Kantoren en Bedrijven (WKB)" en "Kantoren en Bedrijven (KB)" op het perceel rusten. Deze voorzien niet in bescherming van de op het perceel aanwezige groenstrook.
Voor zover [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat met een alternatief bouwplan, waarbij één woning minder wordt opgericht, de groenstrook kan worden behouden, leidt dat niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan een project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter heeft terecht geconcludeerd dat die situatie zich hier niet voordoet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het door [appellanten] beoogde alternatieve bouwplan niet voorziet in hetzelfde aantal woningen als waarvoor bouwvergunning is aangevraagd en voorts dat dat plan noopt tot een verschuiving van de woningen en, voor zover dat al mogelijk is, van de wegen, terwijl, zoals hiervoor is overwogen, de aantasting van het woongenot van [appellanten] beperkt is.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de vrijstelling en de bouwvergunning, is ongegrond.
Ten aanzien van de kapvergunning
2.5. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 2005 van de gemeente Zeist is het verboden zonder vergunning van het college houtopstanden te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt een kapvergunning geweigerd, tenzij uit de afweging van de in het geding zijnde belangen blijkt dat het belang van velling van de houtopstand groter is dan het belang van handhaving van de houtopstand.
Ingevolge het tweede lid kan het college de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:
a. natuurwaarden van de houtopstand;
b. landschappelijke waarden van de houtopstand;
c. cultuurhistorische waarden van de houtopstand;
d. beeldbepalende waarden van de houtopstand;
e. de waarden van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
f. waarden voor leefbaarheid van de houtopstand.
2.6. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van velling van de houtopstand in verband met de noodzakelijk geachte woningbouw groter is dan het belang van handhaving van de houtopstand. Daartoe wijzen zij op het belang van de houtopstand voor hun privacy en woon- en leefklimaat en op de natuurwaarden van de te kappen bomen. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat niet alle met nr. 15A en verder aangeduide bomen hoeven te worden gekapt om het oprichten van de woningen mogelijk te maken.
2.6.1. Gelet op hetgeen hiervoor omtrent de vrijstelling is overwogen, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het kappen van de bomen een zodanig negatieve invloed zal hebben op het woon- en leefklimaat van [appellanten] en de natuurwaarden ter plaatse dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van velling van de houtopstand groter is dan het belang van handhaving ervan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, naar niet in geschil is, geen van de bomen kan worden aangemerkt als beschermwaardig als bedoeld in artikel 3 van de Bomenverordening 2005. In het door [appellanten] voorgedragen alternatieve plan heeft de voorzieningenrechter, gezien hetgeen daarover hiervoor is overwogen, terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat het college aan het belang van handhaving van de bomen doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
De stelling dat niet alle met nr. 15A en verder aangeduide bomen hoeven te worden gekapt om de woningen te kunnen realiseren, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de inventarisatie van de betrokken bomen volgt dat deze of op minder dan 5 m van de beoogde woningen staan of een slechte toekomstverwachting en kroonsterfte hebben. In het besluit op bezwaar heeft het college gemotiveerd uiteengezet dat het kappen van die bomen nodig is in verband met de bouw van de woningen en ter voorkoming van gevaar voor de omgeving. Voorts heeft het erop gewezen dat de kap van die bomen in overeenstemming is met de beleidsnota "Bomen in Zeist" van april 2005. Aldus heeft het college deugdelijk onderbouwd waarom die bomen dienen te worden geveld en waarom het belang daarbij groter is dan het belang bij handhaving van de bomen.
Het betoog faalt.
2.7. [appellanten] betogen ten slotte dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het herinrichtingsplan, waarvan de uitvoering als voorschrift aan de kapvergunning is verbonden, voorbij gaat aan de in het advies van de Awb hoor- en adviescommissie van 27 november 2008 vermelde aspecten.
2.7.1. In het advies van 27 november 2008 wordt het college, voor zover thans van belang, geadviseerd om een herinrichtingsplan op te stellen, waarin met de volgende aspecten rekening wordt gehouden:
• de soort van de te herplanten bomen aanpassen of nader motiveren,
• de diameter of hoeveelheid van de te herplanten bomen aanpassen of nader motiveren,
• de eventuele mogelijkheid bomen te verplanten aanpassen of nader motiveren,
• vermelden aan welke eisen moet worden voldaan om de bomen een zo groot mogelijke overlevingskans te geven.
2.7.2. Uit de besluiten en de daarop door het college ter zitting gegeven toelichting kan worden afgeleid dat de in het advies van 27 november 2008 vermelde aspecten zijn ontleend aan de beleidsnota "Bomen in Zeist". Het college heeft uiteengezet dat daarin richtlijnen zijn neergelegd voor de beoordeling van aanvragen om een kapvergunning, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Het college heeft aangegeven dat, wat betreft de herplantplicht, gekozen is voor het planten van 28 zuilvormige eiken, omdat aldus een eenvormig beeld ontstaat en deze bomen duurzaam zijn. Het heeft er voorts op gewezen dat, nu de te kappen bomen geen bijzondere waarde hebben, geen aanleiding bestaat om meer bomen dan worden gekapt te herplanten of om bomen te herplanten met een grotere omtrek dan de 20-25 cm waar thans voor is gekozen. Bij afwezigheid van bijzondere waarden bestaat volgens het college evenmin aanleiding om de bestaande bomen te verplanten. Verder heeft het erop gewezen dat aan de kapvergunning de voorwaarde is verbonden dat, indien een nieuwe boom binnen vijf jaar dood gaat, opnieuw herplant dient plaats te vinden, zodat voldoende gewaarborgd is dat de bomen zullen uitgroeien tot gezonde exemplaren.
Gelet op de aldus door het college gegeven motivering, is voldoende aandacht besteed aan de door de Awb hoor- en adviescommissie in het advies van 27 november 2008 vermelde aspecten en bestaat geen grond voor het oordeel dat het herinrichtingsplan niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de kapvergunning, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010
457.