200906668/1/M1.
Datum uitspraak: 26 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor de op- en overslag en het sorteren van droog grof huishoudelijk afval, bedrijfsafval, bouw- en sloopafval en gelijkwaardige monostromen, het breken van puin en een transportbedrijf met de stalling en onderhoud van vrachtwagens, containers en kranen, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 20 juli 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. van de Coevering-van Herpen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door J.F.H. van Roosmalen, als partij daar gehoord.
2.1. In het dictum van het bestreden besluit is bepaald dat de gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van de vergunning. Op 26 juni 2008 heeft [vergunninghoudster] een aanvraag om revisievergunning ingediend. Bij brief van 8 augustus 2008 heeft het college [vergunninghoudster] verzocht enkele ontbrekende gegevens aan te vullen, waarop [vergunninghoudster] op 27 oktober 2008 opnieuw een volledige aanvraag met bijlagen heeft ingediend. Volgens de aanbiedingsbrief vervangt deze aanvraag de eerder ingediende aanvraag van 26 juni 2008. Ter zitting heeft het college bevestigd dat, ondanks de waarmerking van beide aanvraagformulieren, uitsluitend de aanvraag van 27 oktober 2008 deel uitmaakt van het bestreden besluit.
2.2. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat het beroep niet gericht is tegen het feit dat de inrichting geopend is van maandag tot en met zaterdag van 06.00 uur tot 23.00 uur ten behoeve van de recycling van afvalstoffen, voor zover deze werkzaamheden betreffen het breken met een vaste breker en het sorteren met een sorteerinstallatie in de milieuhal.
2.3. [appellant] voert aan dat de bedrijfstijden ten aanzien van de aan- en afvoer van materiaal ten behoeve van recycling niet adequaat in de vergunningvoorschriften zijn geregeld. Volgens [appellant] moet aan voorschrift 1.1.3 worden toegevoegd dat niet alleen de aanvoer, maar ook de afvoer van materiaal ten behoeve van recycling uitsluitend mag plaatsvinden van maandag tot en met zaterdag van 06.00 uur tot 19.00 uur.
2.3.1. Ingevolge voorschrift 1.1.3, voor zover hier van belang, mag de inrichting uitsluitend geopend zijn van maandag tot en met zaterdag van 06.00 uur tot 19.00 uur ten behoeve van de aanvoer van materiaal ten behoeve van recycling.
Ingevolge voorschrift 5.2.2 dient de aan- en afvoer van materiaal ten behoeve van recycling plaats te vinden van maandag tot en met zaterdag van 06.00 uur tot 19.00 uur. Buiten vorenstaande aan- en afvoertijden mogen geen laad- en losactiviteiten plaatsvinden van materiaal ten behoeve van recycling.
2.3.2. Voorschrift 5.2.2 bepaalt dat de aan- en afvoer van materiaal ten behoeve van recycling dient plaats te vinden van maandag tot en met zaterdag van 06.00 uur tot 19.00 uur. Hiermee is, anders dan [appellant] meent, in de voorschriften duidelijk vastgelegd wat in dit opzicht de bedrijfstijden van de inrichting zijn. Voorschrift 1.1.3 behoeft op dit punt dan ook geen aanvulling.
2.4. [appellant] voert aan dat voorschrift 5.2.2 onduidelijk is ten aanzien van de inhoud van de laad- en losactiviteiten. Volgens [appellant] dient in dit voorschrift geregeld te worden dat de laad- en losactiviteiten zien op zowel de aan- en afvoer van materiaal ten behoeve van recycling naar en van de inrichting als op de laad- en losactiviteiten binnen de inrichting.
2.4.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de in voorschrift 5.2.2 bedoelde laad- en losactiviteiten uitsluitend zien op het vervoer van materiaal met vrachtwagens van en naar de inrichting en dat deze plaatsvinden tussen 07.00 uur en 19.00 uur. Met dit voorschrift is niet bedoeld de vervoersbewegingen binnen de inrichting nader te reguleren, die bestaan uit de werkzaamheden met een shovel en een grijperkraan, onder andere voor de bevoorrading van de brekerinstallatie en de sorteerinstallatie en het laden van vrachtwagens met gereed product. Die werkzaamheden zijn genoemd in het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport van 20 oktober 2008 en vinden plaats tijdens de openstelling van de inrichting van maandag tot en met zaterdag van 06.00 uur tot 23.00 uur, waarop voorschrift 1.1.3 ziet. Gelet hierop behoeft voorschrift 5.2.2 in zoverre geen aanpassing.
2.5. [appellant] betoogt dat de tijden van het laden en lossen van materiaal ten behoeve van recycling in voorschrift 5.2.2 van de vergunning aanpassing behoeven en dat dit niet zou mogen plaatsvinden tussen 06.00 uur en 07.00 uur. In dit verband wijst [appellant] op de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2007 in zaak nr.
200700798/1. Deze zaak betrof een op 7 december 2006 door het college aan [vergunninghoudster] krachtens de Wet milieubeheer voor de inrichting verleende veranderingsvergunning. De Afdeling heeft destijds het besluit van 7 december 2007 gedeeltelijk vernietigd en zelf voorziend het volgende voorschrift aan de vergunning verbonden: "De aan- en afvoer van grondstoffen, hulpstoffen en eindproducten respectievelijk het laden en lossen hiervan ten behoeve van de binnen de inrichting voorkomende recyclingsactiviteiten mag niet plaatsvinden tussen 19.00 en 06.00 uur respectievelijk tussen 19.00 en 07.00 uur".
2.5.1. Het college erkent dat op grond van de bijlage bij het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport van 20 oktober 2008 het laden en lossen in de inrichting niet plaatsvindt tussen 06.00 uur en 07.00 uur. Gelet hierop verdraagt het bestreden besluit zich, wat voorschrift 5.2.2 betreft, niet met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen. De beroepsgrond slaagt.
Het college heeft de Afdeling gevraagd zelf voorziend voorschrift 5.2.2 aan te passen en hiertoe een voorstel gedaan.
2.6. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 10 juli 2009 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het voorschrift 5.2.2 betreft. De Afdeling zal op hierna te melden wijze zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 10 juli 2009. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 10 juli 2009, kenmerk 1557074, voor zover het voorschrift 5.2.2 betreft;
III. bepaalt dat voorschrift 5.2.2 als volgt komt te luiden:
"De aan- en afvoer van materiaal ten behoeve van recycling dient plaats te vinden van maandag tot en met zaterdag van 06.00 uur tot 19.00 uur. Het laden en lossen van materiaal ten behoeve van recycling dient plaats te vinden van maandag tot en met zaterdag van 07.00 uur tot 19.00 uur.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 10 juli 2009;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010