ECLI:NL:RVS:2010:BM5592

Raad van State

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907029/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving van bestemmingsplan en gebruiksvergunning voor recreatieve doeleinden te Sint-Oedenrode

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het verzoek om handhaving van diverse overtredingen op een perceel te Sint-Oedenrode werd afgewezen. Appellanten dienden op 12 september 2007 een verzoek in bij het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, met betrekking tot overtredingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1997'. Het college verklaarde het bezwaar van appellanten gegrond, maar wees het verzoek om handhaving af. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid kon besluiten om niet handhavend op te treden, wat appellanten in hoger beroep aanvechten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 april 2010 behandeld. Appellanten betogen dat er meer bebouwing aanwezig is dan toegestaan volgens het bestemmingsplan, en dat het gebruik van de gebouwen voor recreatieve doeleinden in strijd is met de bestemming. De rechtbank heeft echter overwogen dat het gebruik van de gronden en opstallen voor een kampeerboerderij in overeenstemming is met de bestemming 'Recreatieve doeleinden'. De Afdeling bevestigt deze conclusie en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college niet handhavend hoefde op te treden.

Daarnaast betogen appellanten dat het college ten onrechte geen preventieve last onder dwangsom heeft opgelegd wegens overtredingen van de gebruiksvergunning. De Afdeling oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat er meer dan het toegestane aantal slaapplaatsen op het perceel wordt aangeboden, en dat er geen sprake is van een dreiging van overtreding. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het opleggen van een preventieve last. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

200907029/1/H1.
Datum uitspraak: 26 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 juli 2009 in zaak nr. 08/1412 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.
1. Procesverloop
Bij brief van 12 september 2007 hebben [appellanten] een verzoek om handhaving ingediend met betrekking tot diverse overtredingen op het perceel [locatie] te Sint-Oedenrode (hierna: het perceel).
Op 30 januari 2008 hebben zij bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek.
Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode het bezwaar gegrond verklaard.
Op 22 april 2008 hebben [appellanten] daartegen beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 juni 2008 heeft het college het verzoek om handhaving van [appellanten] afgewezen.
Bij uitspraak van 30 juli 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch het door [appellanten] ingestelde beroep, voor zover het betrekking heeft op het bij het besluit van 11 maart 2008 niet nemen van een beslissing op het verzoek om handhaving, niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2010, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M.T. van Steijn, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door J.F.A.M van Vorstenbosch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden -R- , R8, kampeerboerderij".
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, zijn de gronden, op plankaart 1 aangewezen voor "Recreatieve doeleinden -R-, overeenkomstig de aanduidingen op de kaart bestemd voor:
a. recreatieve voorzieningen in de vorm van een:
(…);
R8: kampeerboerderij.
b. instandhouding van natuurlijke, abiotische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, zijn op de gronden in verband met de bestemming toegelaten:
a. gebouwen ten behoeve van de in lid 1 bedoelde recreatieve doeleinden, zoals nader aangegeven in lid 6.
c. (…) voorzieningen in de vorm van een kantine annex uitgiftepunt voor levensmiddelen op gronden met de aanduiding R8. De kantine aan de [locatie] (R8) mag tevens worden gebruikt door kanoërs en fietsers.
Ingevolge het zesde lid, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de aanwijzingen op de kaart, alsmede de volgende bepalingen:
a. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen slechts worden gebouwd binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak;
d. het voor de gronden met de aanduiding (…) R8 op de kaart aangegeven bebouwingsoppervlak alsmede de goot- en nokhoogte mogen niet worden overschreden.
f. de maximale oppervlakte van de gronden voor een kantine annex uitgiftepunt voor levensmiddelen, op gronden met de aanduiding R8, bedraagt 40 m2.
Ingevolge artikel 22a, eerste lid, is het verboden de in het plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden.
2.2. Op het perceel bevinden zich drie gebouwen met de functie kampeerboerderij/groepsaccommodatie. In twee van deze gebouwen bevinden zich slaapplaatsen, in het derde gebouw zijn onder andere een eetruimte en een kantine aanwezig. Niet in geschil is dat op het perceel een oppervlakte aan gebouwen aanwezig is van 730 m2. Tevens is niet in geschil dat op de plankaart voor het perceel een aanduiding is opgenomen, waaruit, in samenhang gelezen met artikel 15, zesde lid, onder d, van de planvoorschriften, volgt dat een maximum oppervlakte van 600 m2 aan gebouwen is toegestaan.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten het verzoek om handhaving - dat uitsluitend betrekking had op het gebruik van de gebouwen, niet op de aanwezigheid daarvan - af te wijzen. Zij voeren hiertoe aan dat op het perceel meer bebouwing aanwezig is dan ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan en dat het gebruik van die bebouwing voor recreatieve doeleinden dus in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de planvoorschriften kan worden afgeleid dat het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van een kampeerboerderij als zodanig in overeenstemming is met de aan de betrokken gronden gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften, is het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van recreatieve voorzieningen in de vorm van een kampeerboerderij toegestaan. Onweersproken is dat het thans bestaande gebruik van de gronden en bouwwerken op het perceel in overeenstemming is met de bestemming "Recreatieve doeleinden - R". Het gebruik van de gronden en bouwwerken is derhalve niet in strijd met artikel 22a van de planvoorschriften. Dat op het perceel meer bebouwing is opgericht dan ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan doet daar, wat daar verder ook van zij, niet aan af. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog faalt.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat op grond van de op 31 oktober 2005 verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het uitbreiden van de op het perceel gelegen bebouwing met 14 m², alsmede voor het gebruik van maximaal 40 m² van die bebouwing voor kleinschalige, ondersteunende daghoreca, tussen de kantine en de eetruimte op het perceel een scheidingswand moet worden aangebracht, waarbij zij constateren dat deze scheidingswand niet is aangebracht, zodat het college niet heeft kunnen weigeren handhavend op te treden wegens de bouw in afwijking van de vergunning. Zij betogen dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan het standpunt van het college dat de op de als bijlage B bij de bouwvergunning gevoegde tekening aangegeven lijn geen muur betreft. Zij betogen dat uit de dikte van de belijning niet opgemaakt kan worden dat geen muur bedoeld is.
2.4.1. Het betoog faalt. De bedoelde tekening is geen bouwtekening ten behoeve van een aanvraag bouwvergunning. Het betreft een weergave van de verschillende verblijfsruimten en een aanduiding van het gebruik van die verschillende ruimten. De lijn is klaarblijkelijk slechts bedoeld om een onderscheid te maken tussen het gedeelte van het bouwwerk dat als kantine zal worden gebruikt en het gedeelte dat als eetruimte zal worden gebruikt. Van het bouwen in afwijking van een verleende bouwvergunning is geen sprake.
2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren handhavend op te treden wegens de bouw in afwijking van de van rechtswege verleende vergunning van 22 november 2006. Zij betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat handhaving van de door het college geconstateerde afwijking van 5 m2 in het onderhavige geval onevenredig is ten opzichte van de met handhaving te dienen belangen.
2.5.1. In hetgeen door [appellanten] in hoger beroep is aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft kunnen overwegen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren handhavend op te treden. Door [appellanten] zijn geen argumenten gegeven waaruit volgt dat het belang van handhaving van de afwijking van 5 m2 ten opzichte van de belangen van [belanghebbende] van doorslaggevende betekenis moeten zijn. Daarbij is van belang dat de omvang van de geconstateerde afwijking ten opzichte van de op het perceel aanwezige bebouwing en de invloed van de afwijking op de omgeving gering kan worden geacht.
2.6. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien voor het opleggen van een preventieve last onder dwangsom wegens het overtreden van de gebruiksvergunning voor het perceel. Zij betogen dat in het verleden meermalen in strijd met de verleende gebruiksvergunning is gehandeld en dat een voldoende concreet gevaar voor overtreding van de gebruiksvergunning aanwezig is. Zij voeren daartoe aan dat op het perceel plaats voor overnachting aangeboden wordt voor 150 personen, waar 90 personen op grond van de verleende gebruiksvergunning voor overnachting gebruik mogen maken van het perceel.
2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 30 september 2009 in zaak nr.
200808172/1), kan een preventieve last slechts worden opgelegd zodra het gevaar van overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Anders dan [appellanten] betogen, bestaat er geen grond om te veronderstellen dat op het perceel, ten tijde hier van belang, meer dan 90 slaapplaatsen worden aangeboden. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat sprake was van een klaarblijkelijke dreiging van overtreding van de gebruiksvergunning. Uit de door [appellanten] overgelegde informatie, afkomstig van de website van de kampeerboerderij op het perceel, is dit niet af te leiden.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het opleggen van een preventieve last geen aanleiding bestond. Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010
17-627.