200908820/1/H3.
Datum uitspraak: 26 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 oktober 2009 in zaak nr. 09/91 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het college aan Trespart CV een onttrekkingsvergunning verleend ten behoeve van kamerverhuur voor het pand aan de Herestraat 86a te Groningen.
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2009, verzonden op 5 oktober 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Trespart CV is door de Afdeling in de gelegenheid gesteld om op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) als partij aan het geding deel te nemen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door J.A. Schaafsma, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Simonides, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge het tweede lid wordt daarbij onder zelfstandige woonruimte verstaan een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Ingevolge artikel 31 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge artikel 32 bepaalt de gemeenteraad in de huisvestingsverordening ten minste de voorwaarden en voorschriften die burgemeester en wethouders in het belang van de voorziening in de behoefte aan woonruimte aan de vergunning, bedoeld in artikel 30, eerste lid, kunnen verbinden.
Ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening is in geval van omzetting van woonruimte hoofdstuk V van toepassing op woonruimten met of geschikt te maken voor vier of meer verblijfsruimten waarin (ongeacht de duur van het verblijf) aan drie of meer personen (al dan niet tegen betaling) onzelfstandige woonruimte wordt verschaft.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder c, is het verboden om zonder onttrekkingsvergunning van het college een woonruimte, aangewezen in artikel 2, derde lid, van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, verleent het college de onttrekkingsvergunning, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge het tweede lid kan het college de vergunning weigeren indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de onttrekkingsvergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.
2.2. Het college heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit overwogen dat het beleid, dat inhoudt dat buiten de diepenring het aantal kamerverhuurpanden per straat ten hoogste 15% mag bedragen, in dit geval niet van toepassing is, omdat het pand aan de Herestraat 86a binnen de diepenring ligt. Verder heeft het overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de onttrekking van het pand aan de Herestraat 86a zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in en bij het pand gelegen aan de [locatie], waarin [appellante] is gevestigd.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verlening van de onttrekkingsvergunning zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft. Het college heeft in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien de onttrekkingsvergunning te weigeren, aldus de rechtbank.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verlening van de onttrekkingsvergunning zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu. In het pand waarin [appellante] is gevestigd, grenzen vijf vertrekken aan de binnenplaats, die op haar beurt grenst aan het reeds bestaande dakterras van het pand gelegen aan de Herestraat 86a. De tuin, waaraan twee vertrekken in het pand zijn gelegen, grenst aan de uitbouw van het pand waarvoor de onttrekkingsvergunning is verleend. Door de ligging van de twee panden is het volgens haar onvermijdelijk dat zij overlast zal ondervinden van de studenten. Verder heeft [appellante] reeds negatieve ervaringen gehad met de kamerbewoners van het pand aan de Herestraat 84. Deze omstandigheden leiden volgens haar tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu. Verder dient mee te wegen dat het kantoorpand gelegen aan de [locatie] al jarenlang een maatschappelijke functie vervult in de binnenstad, aldus [appellante].
2.4.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat niet vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de verlening van de onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur voor het pand aan de Herestraat 86a een ontoelaatbare inbreuk oplevert op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van dat pand. Het college heeft zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat de door [appellante] geschetste situatie wat de ligging van haar pand ten opzichte van het pand waarvoor de onttrekkingsvergunning is verleend betreft, niet zonder meer leidt tot de conclusie dat deze situatie een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu oplevert. Hierbij heeft het college van belang mogen achten dat de door [appellante] geschetste situatie geen ongebruikelijke is in de binnenstad van Groningen en dat de ligging van de panden in de binnenstad nu eenmaal meer rumoer meebrengt. Verder betekent, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de omstandigheid dat in het pand aan de Herestraat 84 eveneens studenten zijn gehuisvest, niet zonder meer dat bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de verlening van een onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur voor het pand aan de Herestraat 86a een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu oplevert. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat met de bewoners van het pand aan de Herestraat 84 afspraken zijn gemaakt wat betreft geluidsoverlast. Verder heeft het college in aanmerking mogen nemen dat geen klachten van omwonenden zijn ontvangen betreffende geluidsoverlast van studenten in de Herestraat. Ter zitting heeft het college er nog onweersproken op gewezen dat slechts een kleine minderheid van de studentenhuizen aanleiding geeft tot klachten. Dat het kantoorpand, waarin [appellante] is gevestigd reeds jarenlang een maatschappelijke functie in de binnenstad vervult, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit betoog niet van belang is bij het antwoord op de vraag of de verlening van de onttrekkingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu.
2.5. [appellante] voert verder aan dat de rechtbank haar betoog dat Trespart CV een bouwaanvraag heeft ingediend ten behoeve van de huisvesting van twaalf studenten, terwijl de onttrekkingsvergunning ziet op de huisvesting van vier studenten en dat het college ten onrechte heeft gesteld dat deze nieuwe situatie niet bij de beoordeling kan worden betrokken, ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Het college dient te worden opgedragen het beleid aan te passen in die zin dat bij elke uitbreiding van een gebouw waarvoor een onttrekkingsvergunning is verleend en waarbij meer studenten worden gehuisvest dan bij de aanvraag voor een onttrekkingsvergunning is opgegeven, opnieuw een onttrekkingsvergunning dient te worden aangevraagd, aldus [appellante].
2.5.1. Het staat het college vrij om binnen de grenzen van de aan hem toegekende bevoegdheid beleid vast te stellen of te wijzigen. Deze procedure leent zich er niet voor, het college op te dragen de door [appellante] voorgestane wijziging in zijn beleid door te voeren dan wel, zoals [appellante] ter zitting van de Afdeling heeft verzocht, het college op te dragen te bewerkstelligen dat de Huisvestingsverordening in die zin wordt gewijzigd, reeds omdat het bij de rechtbank bestreden besluit daar niet op ziet. Voorts heeft de rechtbank het betoog dat Trespart CV een bouwaanvraag heeft ingediend ten behoeve van de huisvesting van twaalf studenten, terwijl de onttrekkingsvergunning ziet op de huisvesting van vier studenten en dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze nieuwe situatie niet bij de beoordeling kan worden betrokken, terecht buiten beschouwing gelaten. Vaststaat namelijk, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, dat Trespart CV de bouwaanvraag ten behoeve van de uitbreiding van het pand aan de Herestraat 86a op 12 februari 2009 heeft ingetrokken en dat geen nieuwe aanvraag is ingediend.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010