ECLI:NL:RVS:2010:BM5624

Raad van State

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909142/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P.A.M.J. Graat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart na medisch advies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 18 november 2009 het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart ongegrond verklaarde. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Leiden op 24 december 2008 afgewezen, waarna het college het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaarde op 14 april 2009. De rechtbank oordeelde dat het college de afgifte van de parkeerkaart mocht weigeren op basis van een medisch advies van de GGD, dat stelde dat [appellante] niet continu afhankelijk was van de hulp van de bestuurder en geen ernstige beperkingen had die in aanmerking kwamen voor de kaart.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat haar medische toestand is verslechterd en dat zij nu wel continu afhankelijk is van hulp. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het bestuursorgaan het medisch advies van de GGD op een zorgvuldige wijze heeft betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om aan de juistheid van het advies te twijfelen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond, omdat de situatie van [appellante] ten tijde van de eerdere besluiten ter toets staat en recente medische informatie niet kan leiden tot een andere uitkomst.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

200909142/1/H3.
Datum uitspraak: 26 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 november 2009 in zaak nr. 09/3063 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2008 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een gehandicaptenparkeerkaart type passagier (hierna: passagierskaart) afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. L.C. Blok, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door C. Bengoua, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen:
(…);
b. passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder;
(…);
d. bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt het geneeskundige onderzoek, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het Babw, verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 december 2008 een medisch advies van 4 december 2008 van een arts van de GGD Hollands Midden ten grondslag gelegd. Volgens het college bestaat gelet op dit advies geen medische indicatie voor het toekennen van een passagierskaart. Uit dit advies volgt namelijk dat de loopafstand die [appellante] maximaal kan overbruggen weliswaar tussen de 0 en 50 meter bedraagt, maar dat zij niet continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder. Verder volgt volgens het college uit het advies dat [appellante] geen aantoonbare ernstige beperking anders dan een loopbeperking heeft, als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de afgifte van een passagierskaart onder verwijzing naar het medisch advies van 4 december 2008 van de GGD heeft mogen weigeren. Volgens de rechtbank zijn er geen concrete aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het medisch advies, zodat het college dit advies aan zijn besluit van 24 december 2008 ten grondslag heeft mogen leggen.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de afgifte van een passagierskaart heeft mogen weigeren. Haar medische toestand is inmiddels verslechterd, omdat de hartklachten zijn verergerd en het medicijngebruik zeer hoog is. Verder is haar bloeddruk zeer hoog en lijdt zij aan ernstige slapeloosheid, waardoor zij oververmoeid raakt en zij last heeft van depressies. Zij heeft verder inmiddels last van zware krampen, waardoor het lopen zeer ernstig wordt bemoeilijkt. Volgens [appellante] is zij continu afhankelijk van de hulp van de bestuurder.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 19 september 2007 in zaak nr.
200702094/1), mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het advies niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de juistheid van de bevindingen en de conclusie uit het advies moet worden getwijfeld. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het college het advies van 4 december 2008 aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag mocht leggen.
Voor zover [appellante] betoogt dat zij voor de verlening van een passagierskaart in aanmerking komt nu haar fysieke gesteldheid is verslechterd, in verband waarmee zij in hoger beroep recente medische informatie van het Leids Universitair Medisch Centrum heeft overgelegd, overweegt de Afdeling dat deze omstandigheid niet kan leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep, reeds omdat hier de situatie ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit ter toets staat.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010
307-581.