200908114/1/M2.
Datum uitspraak: 2 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[maatschap], gevestigd te [plaats],
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft het college aan [maatschap] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer geweigerd voor het oprichten en in werking hebben van een varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 1 oktober 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de Maatschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2010, waar de Maatschap, vertegenwoordigd door mr. drs. R.T.M. Lagerwij en [gemachtigde], en het college vertegenwoordigd door M.G.B. Kamst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Maatschap stelt dat het bestreden besluit op een onjuiste voorstelling van zaken is gebaseerd en dat het college daarom ten onrechte in een brief van 4 september 2008 heeft gesteld dat geen medewerking kan worden verleend aan een bestemmingsplanherziening.
2.1.1. Het college stelt de aanvraag te hebben geweigerd op grond van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer omdat op de aangevraagde locatie in het geldende bestemmingsplan een bouwblok ontbreekt. In de door de maatschap genoemde brief van 4 september 2008 heeft het college gesteld dat geen medewerking kan worden verleend aan de door de maatschap gevraagde herziening van het bestemmingsplan.
Het college stelt verder het beleid te voeren dat een vergunning op grond van de Wet milieubeheer wordt geweigerd indien deze strijd met het geldende planologische regime oplevert. Alleen als er al een ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt dat de feitelijke realisatie van de aangevraagde vergunning mogelijk maakt wordt een dergelijke vergunning verleend als er strijdigheid met het geldende bestemmingsplan bestaat.
2.1.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
Artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze bepaling bij wet van 25 juni 2009 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 is gewijzigd, bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van het eerste lid de vergunning tevens kan worden geweigerd ingeval door verlening van de vergunning strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
2.1.3. In de gevallen waarop artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer betrekking heeft, bestaat geen plicht maar een bevoegdheid om de gevraagde milieuvergunning te weigeren.
Onomstreden is dat de aangevraagde situatie zich niet verdraagt met het geldende bestemmingsplan. Het college heeft in overeenstemming met het op dit punt gevoerde beleid geen vergunning verleend omdat door verlening van de vergunning strijd ontstaat met het bestemmingsplan en omdat er geen zicht bestaat op een wijziging van dat bestemmingsplan. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die het college op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht noopten van dit beleid af te wijken.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, is er in het betoog van de Maatschap geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met toepassing van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer heeft kunnen besluiten de aangevraagde milieuvergunning, te weigeren.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Klap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2010