ECLI:NL:RVS:2010:BM6453

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907496/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging instemming saneringsplan door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 juni 2010 uitspraak gedaan over de instemming van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland met een saneringsplan voor de locatie Leidseweg 219 te Voorschoten, ingediend door Amex Property B.V. Het college had op 18 augustus 2009 ingestemd met het saneringsplan, dat voorzag in een gefaseerde sanering van de verontreinigde grond en het grondwater. Tegen deze beslissing hebben de commanditaire vennootschap Ontwikkelingscombinatie Park Allemansgeest C.V. en Amvest Woningen-Nova Projectontwikkeling B.V. beroep ingesteld. Zij betoogden dat het college ten onrechte had ingestemd met de gefaseerde sanering zonder voldoende onderzoek naar de verontreinigingen in het pluimgebied. De Afdeling oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het had ingestemd met de saneringsaanpak van het pluimgebied, aangezien er geen concrete gegevens waren over de verontreinigingssituatie en de haalbaarheid van de saneringsvariant. De beroepen werden gegrond verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

200907496/1/M2.
Datum uitspraak: 2 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de commanditaire vennootschap Ontwikkelingscombinatie Park Allemansgeest C.V., gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amvest Woningen-Nova Projectontwikkeling B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het college ingestemd met het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amex Property B.V. ingediende saneringsplan voor de locatie Leidseweg 219 en omgeving te Voorschoten. Dit besluit is op 2 september 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben Park Allemansgeest bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2009, en Amvest Woningen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2009, beroep ingesteld. Park Allemansgeest heeft haar beroep aangevuld bij brief van 23 oktober 2009. Amvest Woningen heeft haar beroep aangevuld bij brief van 28 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Park Allemansgeest heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2010, waar Park Allemansgeest, vertegenwoordigd door mr. E.C. van Lent, advocaat te Leiden, en door ir. J.M.J. Lap, Amvest Woningen, vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, en door drs. O. Wagenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van Hagen en J.C. Kromhout, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is Amex Property, vertegenwoordigd door mr. drs. Th.F. Roest, advocaat te Haarlem, en door ing. M.A. Gussinklo en drs. ing. C.M. Boot, als partij gehoord.
2.1. Overwegingen
Intrekking beroepsgronden
2.2. Ter zitting hebben Amvest Woningen en Park Allemansgeest de beroepsgronden over de terinzagelegging van de bij het saneringsplan behorende kostenramingen ingetrokken.
Verontreinigingssituatie
2.3. De locatie Leidseweg 219 te Voorschoten is ten gevolge van bedrijfsactiviteiten van een voormalige op deze locatie gevestigde zilverfabriek sterk verontreinigd met tetrachlooretheen, zowel in de grond als het grondwater. De verontreinigingen met de hoogste concentraties zijn aanwezig op het west-zuidwestelijke terreindeel aan de zijde van de sloot. Tevens is sprake van verontreiniging met de afbraakproducten van tetrachlooretheen: trichlooretheen, 1,2-cis-dichlooretheen en vinylchloride. Deze afbraakproducten zijn met het grondwater weggestroomd en hebben stroomafwaarts van de locatie een pluim gevormd.
Gefaseerde sanering
2.4. Amvest Woningen en Park Allemansgeest betogen dat het college ten onrechte heeft ingestemd met een gefaseerde sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming van de grondwaterverontreinigingen in het brongebied en het pluimgebied. Volgens hen is voorafgaand aan de instemming met het saneringsplan geen nader en concreet onderzoek verricht naar de verontreinigingen in het pluimgebied en is de saneringsaanpak van het pluimgebied onvoldoende in het saneringsplan uitgewerkt om in zoverre met een gefaseerde sanering in te kunnen stemmen. Volgens Amvest Woningen en Park Allemansgeest worden als gevolg van deze handelwijze belanghebbenden benadeeld, omdat een in een later stadium vastgestelde definitieve saneringsaanpak van het pluimgebied geen appellabel besluit is.
2.4.1. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming voert degene die de bodem saneert de sanering zodanig uit dat:
a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;
b. het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt;
c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d zoveel mogelijk wordt beperkt.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan het college, indien het belang van de bescherming van de bodem zich daartegen niet verzet, op verzoek van degene die de bodem saneert bepalen dat de sanering in fasen wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, voor zover hier van belang, behoeft het saneringsplan de instemming van het college, dat slechts met het plan instemt indien door de daarin beschreven sanering naar zijn oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde. Aan de instemming kunnen voorschriften worden verbonden.
2.4.2. Uit artikel 38, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming volgt dat het college slechts instemming aan het saneringsplan kan onthouden als niet wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 gestelde. Hieruit volgt dat het college al dan niet dient in te stemmen met het saneringsplan zoals dat is ingediend.
2.4.3. In het saneringsplan wordt uitgegaan van twee saneringsfasen. Fase 1 van de sanering ziet op de uitvoering van de sanering van het brongebied, fase 2 op de uitvoering van de sanering van het pluimgebied. Wat fase 1 betreft is in het saneringsplan een geohydrologische beheersvariant beschreven waarmee het brongebied wordt geïsoleerd van de omgeving teneinde verdere verspreiding van verontreinigingen vanuit het brongebied te voorkomen. Wat de sanering van het pluimgebied in fase 2 betreft is in het saneringsplan volstaan met een uitwerking in grote lijnen van een natuurlijke afbraakvariant waarmee een stabiele, milieuhygiënisch acceptabele eindsituatie met grote restverontreiniging (trede 3) wordt beoogd. Volgens het saneringsplan kan met betrekking tot de potentie van natuurlijke afbraak nog geen gedetailleerde onderbouwing worden geleverd, omdat er nog geen uitgebreid onderzoek naar de pluim is gedaan. Dit onderzoek zal parallel aan de uitvoering van de sanering van het brongebied worden verricht. Indien daaruit blijkt dat natuurlijke afbraak onvoldoende is om een stabiele, milieuhygiënisch acceptabele eindsituatie te bereiken, zal volgens het saneringsplan worden gekeken naar alternatieve maatregelen.
2.4.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het eisen van een nader onderzoek naar de verontreinigingssituatie in het pluimgebied voorafgaand aan het opstellen van het saneringsplan leidt tot vertraging van het saneringsproces, hetgeen gelet op het belang van de bescherming van het milieu onwenselijk is. Met het oog op het wegnemen van de belangrijkste oorzaak van verdere verspreiding van de verontreiniging heeft het college een zo spoedig mogelijke aanvang van de sanering van het brongebied meer wenselijk geacht.
2.4.5. De stelling van het college dat een zo spoedig mogelijke aanvang van de sanering van het brongebied wenselijk wordt geacht, kan op zichzelf niet dienen als motivering voor de beslissing om in te stemmen met het gedeelte van het saneringsplan dat ziet op sanering van het pluimgebied. Vaststaat dat het college bij het nemen van het bestreden besluit niet beschikte over concrete gegevens over de verontreinigingssituatie en de potentie van natuurlijke afbraak in het pluimgebied. Als gevolg hiervan bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende duidelijkheid over de haalbaarheid van de in het saneringsplan voor het pluimgebied beschreven saneringsvariant. Hier komt bij dat het saneringsplan geen uitgewerkt terugvalscenario bevat voor het geval dat het onderzoek naar het pluimgebied tot de conclusie noopt dat de in het saneringsplan beschreven saneringsaanpak niet haalbaar is. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het heeft ingestemd met de saneringsaanpak van het pluimgebied. Het bestreden besluit berust in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.
Slotoverwegingen
2.5. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
De Afdeling ziet geen aanleiding om, zoals ter zitting door Amvest Woningen is verzocht, het bestreden besluit slechts gedeeltelijk te vernietigen voor zover het de instemming met de gefaseerde sanering van het pluimgebied betreft.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van de commanditaire vennootschap Ontwikkelingscombinatie Park Allemansgeest C.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amvest Woningen-Nova Projectontwikkeling B.V. gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 18 augustus 2009, kenmerk PZH-2009-125556549;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de commanditaire vennootschap Ontwikkelingscombinatie Park Allemansgeest C.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amvest Woningen-Nova Projectontwikkeling B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 656,15 (zegge: zeshonderdzesenvijftig euro en vijftien cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de commanditaire vennootschap Ontwikkelingscombinatie Park Allemansgeest C.V. en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amvest Woningen-Nova Projectontwikkeling B.V. vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden,in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2010
462-596.