200905656/1/R1.
Datum uitspraak: 2 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Emmen,
appellant,
het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college),
verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft het college beslist over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 24 maart 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" (hierna het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2009, beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.S. Kruize is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge en drs. ing. B.M. Bruins, beiden werkzaam bij de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in een agrarisch bouwvlak ter plaatse van het perceel kadestraal bekend gemeente Emmen, sectie […] nummer […] op de hoek van [locatie sub 1] en [locatie sub 2] te [plaats] (hierna: het perceel), ten behoeve van de verplaatsing van het grondgebonden agrarisch bedrijf met de nodige bedrijfsbebouwing waaronder een (bedrijfs)woning van [partij]. Dit perceel ligt tegenover de woning en het bedrijf van [appellant].
2.3. [appellant] voert aan dat het college geen goedkeuring had mogen verlenen aan het wijzigingsplan. Hij betoogt daartoe in de eerste plaats dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een noodzaak bestaat om te komen tot een bedrijfsverplaatsing. Het bedrijf had volgens hem ook op andere locaties gevestigd kunnen worden. Verder is volgens hem het bedrijfsplan ondeugdelijk, onder meer omdat de financiering niet inzichtelijk is gemaakt.
Voorts bestrijdt [appellant] het standpunt van het college dat het bedrijf na verplaatsing niet langer zal zijn ingeklemd door burgerwoningen. In de nieuwe situatie zal het bedrijf immers op een afstand van 60 meter vanaf een burgerwoning komen te liggen, terwijl dit in de vorige situatie 115 meter was. Verder betoogt hij dat de bouw van een bedrijfswoning in strijd is met de beleidsnota "Bouwen in de linten" en dat de bedrijfsbebouwing de openheid van het landschap onevenredig zal aantasten en ook een verlies van zijn uitzicht en privacy met zich zal brengen. Voorts vreest hij een verslechtering van de verkeerssituatie.
Tot slot heeft [appellant] aangevoerd dat hij in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd, nu onduidelijk is of aan de geluidgrenswaarden op de gevel van de woning van [partij] en aan de geluidcontouren kan worden voldaan.
2.4. Ingevolge artikel 2.35 (nieuw), derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Emmen" kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de WRO, de gronden zoals bedoeld in artikel 2.6 (agrarisch gebied) wijzigen ten behoeve van de vestiging en verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
1. de wijziging niet tot gevolg mag hebben dat een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen op de plankaart aangewezen gebieden met een archeologische waarde, veiligheidszones schietbanen en/of geluidszone(s) wordt opgericht;
2. dat voldaan wordt aan de milieu- en mestwetgeving.
Niet in geschil is dat in het onderhavige geval aan die voorwaarden is voldaan, zodat het college van burgemeester en wethouders bevoegd was om van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken.
2.4.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het wijzigingsplan niet in strijd is met het provinciale of gemeentelijke beleid. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, is de beleidsnotitie "Bouwen in de linten" niet op agrarische bedrijven, maar op burgerwoningen van toepassing.
Met betrekking tot de noodzaak van de verplaatsing overweegt de Afdeling dat uit de toelichting op het wijzigingsplan blijkt dat het bedrijf van [partij] op de huidige locatie dicht bij burgerwoningen is gelegen. Verder is vermeld dat het perceel onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden had, omdat het te klein en niet goed bereikbaar is. De nieuwe locatie ligt centraal ten opzichte van de gronden die [partij] in eigendom heeft en langdurig pacht. De nieuwe locatie ligt verder aan een verharde weg, en wordt beter ontsloten, vanwege een nabijgelegen brug. Voorts zal het woon- en leefklimaat bij de burgerwoningen nabij de oude locatie verbeteren na de verblijfverplaatsing. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college onder deze omstandigheden voldoende gemotiveerd dat de verplaatsing van het bedrijf van [partij] wenselijk is.
Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies in het bedrijfsplan onjuist zijn zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bedrijf op de nieuwe locatie niet levensvatbaar is.
2.4.2. Ten aanzien van de openheid van het gebied heeft het college zich op het standpunt gesteld, dat deze openheid niet onevenredig wordt aangetast, nu er voor is gekozen om de nieuwe bedrijfslocatie te laten aansluiten op de bestaande bebouwing. Hierdoor ontstaat een concentratie aan bebouwing, waardoor het overige landschap open blijft. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Anders dan [appellant] heeft betoogd, blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2010, nr.
200904390/1/H1, niet dat de openheid van het gebied zich tegen verplaatsing van bedrijven verzet.
Voor zover [appellant] verlies aan uitzicht en aantasting van zijn privacy vreest, overweegt de Afdeling dat het aannemelijk is dat het uitzicht van [appellant] wordt aangetast. Gelet op het feit dat de afstand tussen het perceel en de woning van [appellant] minimaal 60 meter bedraagt, en deze worden gescheiden door een provinciale weg met aan weerszijden bomen en een kanaal, heeft het college evenwel naar het oordeel van de Afdeling deze aantasting niet onevenredig nadelig behoeven te achten.
Voor zover [appellant] vreest voor verkeersoverlast, overweegt de Afdeling dat het bedrijf van [partij] kan worden ontsloten via de Hoofdkanaal Westzijde en de Nieuwe Vennenweg. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vestiging van het bedrijf van [partij] een zodanige toename van het verkeer met zich zal brengen dat hierdoor verkeersproblemen zullen ontstaan.
2.4.3. Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat zijn bedrijfsvoering vanwege de geluidbelasting daarvan op de gevel van de woning van [partij] wordt belemmerd, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft gesteld dat, mede gezien de afstand van ongeveer 60 meter tussen de woning van [partij] en het bedrijf van [appellant], de normen uit het Besluit landbouw milieubeheer kunnen worden gerespecteerd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is.
Voor zover [appellant] heeft betoogd dat onduidelijk is of aan de geluidcontouren als bedoeld in artikel 7 A, onder 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan kan worden voldaan, overweegt de Afdeling dat het perceel niet ligt binnen één van de geluidcontouren die zijn opgenomen in het bestemmingsplan.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2010