200905725/1/R1.
Datum uitspraak: 2 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van het stadsdeel Oud-Zuid, thans: Zuid (hierna: de stadsdeelraad), bij besluit van 29 oktober 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Groengebied Schinkel".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De stadsdeelraad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben beiden nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. J. de Vet, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Braxhoven, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. G.A. Jansen, werkzaam bij het stadsdeel.
2.1. Het bestemmingsplan voorziet, voor zover hier van belang, in de bestemming van waterkavels ten behoeve van woonschepen in de rivier de Schinkel en een bevoegdheid voor het dagelijks bestuur van het stadsdeel om de bestemming van het plandeel met de aanduiding "wijzigingsgebied 1" te wijzigen teneinde aldaar een jachthaven mogelijk te maken.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat haar waterkavel met de aanduiding [A] te klein is, omdat haar vlottende er geheel en haar vaste terras er deels buiten valt. Voorts betoogt zij dat bij de bestemming van de waterkavels [B] en [C] van andere uitgangspunten is uitgegaan dan bij de bestemming van waterkavel [A], hetgeen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de gebruikte waterkavelkaart, behorend bij de "Nota beleid woonboten Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid", in haar geval onjuist is. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat het vaste terras op kadastrale tekeningen, die ouder zijn dan deze waterkavelkaart, wel is ingetekend.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de stadsdeelraad bij de bestemming van de waterkavels de waterkavelkaart, de nametingen en de luchtfoto uit 2003 heeft kunnen hanteren. Met betrekking tot de terrassen stelt het college dat de stadsdeelraad bij de bestemming van de waterkavels zo veel mogelijk is uitgegaan van de afmetingen van de woonschepen zoals deze voortvloeien uit de waterkavelkaart. Voorts stelt het college dat de terrassen op grond van het voorheen geldende plan illegaal aanwezig waren, zodat deze niet onder het overgangsrecht kunnen vallen.
2.5. De Afdeling begrijpt het beroep van [appellant sub 2] aldus dat het uitsluitend gericht is tegen de afmetingen van haar eigen waterkavel met de aanduiding [A].
2.6. [appellant sub 2] bewoont een woonschip aan [locatie]. In het plan is ter plaatse de aanduiding "wl" (woonschepenligplaats) opgenomen. Niet in geschil is dat het bij het woonschip behorende vlottende terras en een deel van het vaste terras zijn gelegen buiten de grenzen van deze aanduiding.
2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de waterkavelkaart, voor zover die als uitgangspunt voor de bestemming van de waterkavel van [appellant sub 2] is gehanteerd, niet correct is. Niet is weersproken dat het vaste terras wel is ingetekend op kadastrale tekeningen die ouder zijn dan de waterkavelkaart en voorts is dit terras ook op luchtfoto's uit 2003 nog te zien. In zoverre zijn het college en de raad derhalve uitgegaan van een onjuist uitgangspunt.
2.7.1. [appellant sub 2] heeft voorts aannemelijk gemaakt dat de stadsdeelraad bij de vaststelling van de waterkavels [B], [A] en [C] niet steeds van dezelfde toetsingskaders is uitgegaan. Het college heeft ter zitting erkend dat de ligplaatsvergunning van waterkavel [A] tevens van invloed is geweest op de bestemming van deze waterkavel. Bij de bestemming van de waterkavels [B] en [C] is van de feitelijke situatie uitgegaan, terwijl andere afmetingen uit de waterkavelkaart blijken. Het college heeft geen redenen aangevoerd die het hanteren van de verschillende toetsingskaders voor de waterkavels voldoende kunnen onderbouwen.
2.7.2. Voorts heeft het college niet gemotiveerd waarom het uit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar is de terrassen in de waterkavel van [appellant sub 2] op te nemen. Dat de terrassen onder het vorige planologische regime illegaal waren, is daarvoor onvoldoende, omdat onder het voorgaande bestemmingsplan geen enkele waterkavel was bestemd, zodat in principe alle woonschepen en terrassen illegaal aanwezig waren. In zoverre onderscheidt de waterkavel [A] van [appellant sub 2] zich niet van andere waterkavels in het bestemmingsplan. Daar komt bij dat de stadsdeelraad reeds geruime tijd op de hoogte was van de aanwezigheid van de terrassen van [appellant sub 2], nu hij in het kader van de uitbaggering van de Schinkel tevens ten behoeve van het vaste terras van [appellant sub 2] zeven nieuwe afmeerpalen heeft geslagen. Ook de enkele stelling ter zitting dat het als zodanig bestemmen van de terrassen op grond van nautische bezwaren niet mogelijk zou zijn, acht de Afdeling onvoldoende als onderbouwing.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen met de bestemming "Water" ter plaatse van de terrassen van [appellant sub 2] niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door deze plandelen goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan de plandelen met de bestemming "Water" ter plaatse van de terrassen van [appellant sub 2].
2.9. Hetgeen [appellant sub 2] overigens heeft aangevoerd behoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.
2.10. [appellant sub 1] betoogt dat de zin "De volle kades en steigers hadden een rommelige uitstraling, maar zijn inmiddels in verband met de plannen voor herontwikkeling van de jachthaven grotendeels opgeruimd." uit de plantoelichting geschrapt dient te worden, omdat het opruimen van de kades en steigers op zijn initiatief is gebeurd.
2.11. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 maakt de plantoelichting geen onderdeel uit van het plan, zodat daaraan geen bindende betekenis kan worden toegekend. In eventuele onjuistheden in de plantoelichting, wat daar ook van zij, hoeft het college dan ook geen aanleiding te zien goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.12. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de aanduiding "wijzigingsgebied 1" op het plandeel waar zich thans onder meer een deel van zijn jachthaven bevindt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij voert hiertoe aan dat de kwestie van de verplaatsing en inpassing van de jachthaven in het plangebied al vanaf 2003 speelt en dat reeds geruime tijd met het stadsdeel is onderhandeld over de nieuwe jachthaven, op grond waarvan het in de rede ligt om het plandeel bij recht als jachthaven te bestemmen.
2.13. Het college stelt zich op het standpunt dat de stadsdeelraad juridisch-planologisch geen andere mogelijkheid had dan gebruik te maken van het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid, omdat ten tijde van de goedkeuring van het bestemmingsplan de onderhandelingen nog in volle gang waren en het positief bestemmen van de jachthaven prematuur zou zijn.
2.14. [appellant sub 1] exploiteert een jachthaven met daarbij een werfje. De jachthaven van [appellant sub 1] bevindt zich in het plangebied ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "wijzigingsgebied 1" en het werfje bevindt zich buiten het plangebied in het [kanaal] en op de kade aldaar. De jachthaven en het werfje zijn reeds vanaf 1905 ter plaatse aanwezig. De kwestie omtrent de bestemming van de jachthaven en het werfje van [appellant sub 1] speelt al geruime tijd, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2003 met nr. <a target="_blank" href="http://200205093/1">200205093/1</a>, over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Schinkeleilanden" binnen welk plangebied het werfje valt.
Naar aanleiding van voornoemde uitspraak zijn [appellant sub 1] en het stadsdeelbestuur met elkaar in overleg getreden om te komen tot een inpassing van de jachthaven van [appellant sub 1] in het gebied. In het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens de aanduiding "jachthaven" opgenomen, maar bij de vaststelling van het bestemmingsplan is deze gewijzigd in de aanduiding "wijzigingsgebied 1". De stadsdeelraad heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de vaststelling van het plan nog zoveel onduidelijkheid bestond over de jachthaven, dat deze niet, bijvoorbeeld met een globale bestemming, als zodanig in het bestemmingsplan had kunnen worden opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling lag dit te meer in de rede, nu de onderhandelingen nadrukkelijk waren gericht op het inpassen van de jachthaven in het gebied en al uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat [appellant sub 1] bereid was de jachthaven volledig openbaar toegankelijk te maken en zijn bedrijfsvoering aan te passen, zodat er van moest worden uitgegaan dat ook daadwerkelijk overeenstemming zou worden bereikt. Niet is weersproken dat inderdaad al in december 2008 over de contouren overeenstemming is bereikt. Gelet hierop heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stadsdeelraad niet anders kon dan het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid en dat het als zodanig bestemmen van de jachthaven prematuur zou zijn.
Voorts acht de Afdeling van belang dat [appellant sub 1] door bovengenoemde gang van zaken al langdurig in een onzekere situatie omtrent zijn onderneming verkeert. Niet is gebleken dat het college daarmee rekening heeft gehouden.
2.15. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plandeel goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover dit betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Water" ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsgebied 1", dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan dit plandeel.
2.16. Hetgeen overigens nog door [appellant sub 1] is aangevoerd behoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer.
2.17. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 16 juni 2009, met het kenmerk 2009-33546, voor zover dit betreft de goedkeuring van:
a. de plandelen met de bestemming "Water" ter plaatse van de terrassen van [appellant sub 2];
b. het plandeel met de bestemming "Water" ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsgebied 1";
III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen genoemd onder II;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover dat is vernietigd;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,69 (zegge: vijftig euro en negenenzestig cent);
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2010