ECLI:NL:RVS:2010:BM7098

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906938/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • G.N. Roes
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor dierenartspraktijk en paardenhouderij in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Druten op 6 juli 2009 een vergunning geweigerd voor het oprichten en in werking hebben van een dierenartspraktijk en paardenhouderij, zoals aangevraagd door de appellant. Dit besluit werd op 30 juli 2009 ter inzage gelegd. De appellant heeft hiertegen op 8 september 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 27 april 2010 waren zowel de appellant, bijgestaan door mr. M.J.C. Mol, als vertegenwoordigers van het college aanwezig.

De Raad van State overweegt dat, volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht. De Raad stelt vast dat de beroepsonderdelen van de appellant betrekking hebben op een besluitonderdeel waarover wel een zienswijze is ingediend, waardoor er geen grond is voor niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De appellant betoogt dat het college ten onrechte voorbijgaat aan het overgangsrecht dat van toepassing is op de paardenhouderij. Het college stelt echter dat de aangevraagde locatie in het bestemmingsplan is aangewezen voor maatschappelijke dienstverlening, waarbij een dierenartspraktijk is toegestaan, maar een paardenhouderij niet. De Raad van State concludeert dat de aangevraagde situatie in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat het college op goede gronden de vergunning heeft geweigerd. De beroepsgrond van de appellant faalt, en de overige bezwaren behoeven geen verdere bespreking.

Uiteindelijk verklaart de Raad van State het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 9 juni 2010.

Uitspraak

200906938/1/M2.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Druten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Druten de door [appellant] aangevraagde vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een dierenartspraktijk en paardenhouderij geweigerd. Dit besluit is op 30 juli 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J.C. Mol en het college, vertegenwoordigd door ing. H.A.M. Jansen, in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Anders dan het college stelt hebben de beroepsonderdelen inzake de door [appellant] veronderstelde andere beoordelingen van cliëntpaarden van de dierenkliniek en paarden van de fokkerij betrekking op een besluitonderdeel waarover een zienswijze naar voren is gebracht. In zoverre is er geen grond voor niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.
2.2. [appellant] voert aan dat ten aanzien van de in het bestreden besluit genoemde strijdigheid met het bestemmingsplan ten onrechte aan het overgangsrecht dat op de paardenhouderij van toepassing is, wordt voorbijgegaan. Volgens hem is er geen strijd met het bestemmingsplan omdat de onderhavige activiteiten op grond van dat overgangsrecht mogen worden voortgezet. Hij is daarom van mening dat het college zijn vergunningaanvraag ten onrechte heeft geweigerd.
2.2.1. Het college stelt dat de locatie van de aangevraagde paardenhouderij in het vigerende bestemmingsplan "Puiflijk, herziening 2000" is aangewezen als een locatie bestemd voor maatschappelijke dienstverlening. Volgens het college is hier een dierenartspraktijk wel toegestaan, maar een paardenhouderij niet. Omdat rondom de aangevraagde locatie een groot aantal woningen is gelegen en bovendien nog andere woningen in de omgeving zijn geprojecteerd, is het college van mening dat in redelijkheid van de bevoegdheid om de gevraagde vergunning te weigeren gebruik kon worden gemaakt.
Volgens het college is het overgangsrecht van het bestemmingsplan in de onderhavige situatie niet van toepassing. Met de aanvraag worden zowel een verandering van de aard van het gebruik als een groot aantal bouwkundige wijzigingen aangevraagd. In de aangevraagde situatie wordt de paardenhouderij volgens het college van hobbymatig veranderd in bedrijfsmatig. Het huidige gebruik wordt niet voortgezet zodat het overgangsrecht niet op de onderhavige situatie van toepassing is. Ter zitting heeft het college hier aan toegevoegd dat inmiddels in overleg met [appellant] voor een locatie buiten de bebouwde kom een ander bestemmingsplan dusdanig is aangepast dat de paardenhouderij daar gevestigd kan worden.
2.2.2. Artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van het eerste lid de vergunning tevens kan worden geweigerd ingeval door verlening van de vergunning strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
2.2.3. Onomstreden is dat de aangevraagde situatie in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat er, op het moment dat dit bestemmingsplan van kracht werd, naast een dierenartspraktijk ook een bedrijfsmatige paardenfokkerij op de locatie aanwezig was. Voor zover er later mogelijk wel een bedrijfsmatige paardenfokkerij is gevestigd overweegt de Afdeling dat dit in strijd met het bestemmingsplan en zonder de daarvoor vereiste vergunning op grond van de Wet milieubeheer zou zijn. Hieruit volgt dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het bestaande gebruik niet is voortgezet.
De desbetreffende locatie is binnen de bebouwde kom en in de directe omgeving van woningen en een groentewinkel gelegen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat van de in artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer genoemde bevoegdheid om de aangevraagde vergunning te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan gebruik mocht worden gemaakt. Deze beroepsgrond faalt. De overige bezwaren van [appellant] behoeven gelet hierop geen bespreking meer.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010
315.