ECLI:NL:RVS:2010:BM7115

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909290/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.F.N. Pikart-van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplannen Noordoosttangent

Op 12 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Tilburg de bestemmingsplannen "Noordoosttangent 2009 I" en "Noordoosttangent 2009 II" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben onder meer een verzoeker en een belanghebbende beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de verzoeker op 29 januari 2010 een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Dit verzoek werd behandeld op 19 mei 2010. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker en belanghebbende betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Verkeer" heeft vastgesteld, met betrekking tot de gronden langs hun perceel. Zij stellen dat het onderzoek naar geluid, luchtkwaliteit, verkeer en veiligheid onvoldoende is en vrezen overlast door bouwwerkzaamheden. De voorzitter wijst erop dat de verzoeker en belanghebbende geen zienswijze hebben ingediend tijdens de ter inzage legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, wat hen niet in staat stelt om beroep in te stellen. De voorzitter concludeert dat het beroep in de bodemprocedure waarschijnlijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat het niet verschoonbaar is dat zij niet tijdig een zienswijze hebben ingediend. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200909290/3/R3.
Datum uitspraak: 4 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft de raad de bestemmingsplannen "Noordoosttangent 2009 I" en "Noordoosttangent 2009 II" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en [belanghebbende] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2010, beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. L. de Regt-Nouwens en E. Hormann, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] en [belanghebbende] betogen in beroep dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Verkeer" heeft vastgesteld dat onder meer betrekking heeft op de gronden langs het perceel [locatie]. In dit verband voeren zij aan dat het onderzoek ten aanzien van de aspecten geluid, luchtkwaliteit, verkeer en veiligheid, alsmede ten aanzien van de gevolgen van de toename van het plaatselijke wegverkeer voor de fundering van hun woning niet voldoende is. Evenmin is voldoende onderzocht of voor de voorziene verbreding van de weg langs hun perceel een alternatief is, zo voeren zij aan. Voorts vrezen zij overlast als gevolg van bouwwerkzaamheden. [verzoeker] beoogt met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening het ontstaan van een onomkeerbare situatie te voorkomen.
2.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerp van het bestemmingplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Gebleken is dat [verzoeker] en [belanghebbende] geen zienswijze naar voren hebben gebracht gedurende de daarvoor geldende termijn.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die over het ontwerp van het bestemmingsplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Ingevolge de artikelen 3:16, derde lid, gelezen in samenhang met 6:10, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediende zienswijze niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het ontwerpplan wel reeds tot stand was gekomen of indien dit nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Deze omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. De voorzitter stelt vast dat de raad de brieven van [verzoeker] van 25 mei en 14 juni 2009 die in het kader van de procedure tot aanvaarding van het milieueffectrapport zijn ingebracht niet als zienswijze omtrent de ontwerpplannen heeft aangemerkt. Bovendien blijkt uit het e-mailbericht van 11 juni 2009 van Ingenieursbureau GO, welk e-mailbericht ter zitting is bevestigd door de raad, dat aan de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] te kennen is gegeven dat het college van burgemeester en wethouders op 16 juni 2010 nog diende in te stemmen met de ontwerpplannen en dat de terinzagelegging van de ontwerpplannen op 26 juni 2009 zou aanvangen.
2.4. Gelet op het vorenstaande verwacht de voorzitter dat het beroep van [verzoeker] en [belanghebbende] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat niet verschoonbaar is dat zij niet tijdig een zienswijze hebben ingediend. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010
350-629.