201000557/2/R3.
Datum uitspraak: 4 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordwesttangent: gedeelte Dalem Zuid-Vossenberg West" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2010, beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2010, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H.B.J. Reijnders, werkzaam bij R-Consult B.V., en de raad, vertegenwoordigd door ir. W. Hoogveld en mr. L. van Grinsven, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de aanleg van de autoweg ten noordwesten van Tilburg (hierna: de noordwesttangent).
2.3. [verzoeker] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld. [verzoeker] betwist de noodzaak en het belang om de noordwesttangent thans aan te leggen. In dit verband stelt hij dat uit eerdere uitspraken van de Afdeling volgt dat kwalitatieve natuurcompensatie voorafgaand aan de aanleg van de noordwesttangent en alleen met aaneengesloten gronden dient plaats te vinden. Voorts betwist [verzoeker] de stelling van de raad dat verwerving van 33 hectare aaneengesloten gronden om het verlies aan natuur en landschappelijke waarden te compenseren niet mogelijk is. Verder zijn de gronden ten noorden van het Wilhelminakanaal niet geschikt voor natuurcompensatie, aldus [verzoeker]. [verzoeker] beoogt met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening het ontstaan van een onomkeerbare situatie te voorkomen.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat de noodzaak en het belang van de noordwesttangent verband houden met de bereikbaarheid en leefbaarheid van Tilburg. Voorts stelt de raad dat natuurcompensatie voorafgaand aan de aanleg van de noordwesttangent niet voorgeschreven is. Daarnaast is natuurcompensatie met aaneengesloten gronden in dit geval niet mogelijk, omdat de gemeente met grondeigenaren geen overeenstemming over de verwerving van voldoende aaneengesloten gronden heeft kunnen bereiken, aldus de raad.
2.5. In de "Kadertoelichting Noordwesttangent" staat dat vanwege stedelijke uitbreidingen een aantal verkeerskundige en infrastructurele aanpassingen rond Tilburg noodzakelijk is. Het bestaande rijbanenstelsel is niet berekend op het verkeer vanuit deze stedelijke uitbreidingen. Daarnaast leidt de sterk groeiende automobiliteit en de toename van het bovenlokale en regionale verkeer ertoe dat het bestaande hoofdwegenstelsel overvol raakt. De noordwesttangent heeft ten doel het bevorderen van de bereikbaarheid en daarmee tevens het vergroten van de leefbaarheid van Tilburg. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voornoemde ruimtelijke ontwikkelingen niet nopen om thans infrastructurele maatregelen te treffen.
2.6. Ingevolge artikel 6 van de Beleidsregel Natuurcompensatie van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van november 2005 dient de uitvoering van het compensatieplan uiterlijk gelijktijdig met de voltooiing van de verstorende ingreep gestart te zijn.
In het kader van de onderhavige bestemmingsplanprocedure heeft de raad een natuurcompensatieplan vastgesteld.
2.7. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad het provinciaal beleid omtrent natuurcompensatie dat is neergelegd in de Beleidsregel Natuurcompensatie als gemeentelijk beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan.
In de Beleidsregel Natuurcompensatie valt geen bepaling aan te wijzen die ertoe strekt dat natuurcompensatie vanwege verlies aan natuur- en landschappelijke waarden louter mag plaatsvinden met aaneengesloten gronden. Gelet hierop overweegt de voorzitter dat natuurcompensatie met aaneengesloten gronden niet vereist is. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat anderszins hiertoe een rechtsplicht bestaat.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente ten behoeve van natuurcompensatie voor de aanleg van de noordwesttangent 19 hectare grond in de Lange Rekken en 14 hectare grond ten noorden van het Wilhelminakanaal in eigendom heeft verworven. Voorts is niet in geschil dat aan deze gronden bestemmingen zijn toegekend die natuurcompensatie mogelijk maken. Nu [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de desbetreffende gronden ten noorden van het Wilhelminakanaal ongeschikt zijn voor natuurcompensatie heeft de raad zich naar het voorlopige oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de start van de uitvoering van het compensatieplan uiterlijk gelijktijdig met de voltooiing van de verstorende ingreep voldoende is verzekerd.
2.8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010