200908224/1/M2.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Cultuurbehoud Notter-Zuna, gevestigd te Notter, gemeente Wierden,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Wierden,
verweerder.
Bij besluit van 8 september 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een vleesvarkenbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 17 september 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de Stichting Cultuurbehoud bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college, de Stichting Cultuurbehoud en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2010, waar de Stichting Cultuurbehoud, vertegenwoordigd door J.E.A. Nollen, en het college, vertegenwoordigd door A. ter Avest, in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. D. Pool en [gemachtigden], als partij gehoord.
2.1. Het college stelt dat de Stichting Cultuurbehoud niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Het college is van mening dat het beroep om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.2. Een rechtspersoon wordt als belanghebbende aangemerkt als cumulatief aan de eisen van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt voldaan. De desbetreffende belangen moeten zowel tot haar doelstellingen als tot haar feitelijke werkzaamheden behoren.
Op grond van de statuten van de Stichting Cultuurbehoud richt zij zich, voor zover hier van belang, op het beschermen van landschaps- en natuurwaarden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de statuten, waarbij haar werkgebied Notter en Zuna en omstreken bestrijkt.
Vorenbedoelde doelstelling omschrijft voldoende welbepaald de algemene belangen die door de Stichting Cultuurbehoud in het bijzonder worden behartigd. Ook uit feitelijke werkzaamheden, zoals deze ter zitting nader zijn uiteengezet, blijkt deze belangenbehartiging. Deze belangen worden voorts rechtstreeks door het bestreden besluit geraakt. De Stichting Cultuurbehoud moet daarom worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. De Stichting Cultuurbehoud voert aan dat er in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat het op korte afstand van de inrichting gelegen gebied De Grimberg sinds 1 juli 2009 deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur. Het is volgens de Stichting Cultuurbehoud niet uitgesloten dat binnen de gewijzigde ecologische hoofdstructuur nieuwe zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen. Indien het gebied De Grimberg als zeer kwetsbaar gebied wordt aangemerkt, zal de inrichting in strijd met de Wet ammoniak en veehouderij binnen 250 meter van een dergelijk gebied komen te liggen, aldus de Stichting Cultuurbehoud.
2.2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.
Ingevolge artikel 4 van de Wet ammoniak en veehouderij wordt een vergunning voor het oprichten van een veehouderij geweigerd, indien een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.
2.2.2. Gebleken is dat het gebied De Grimberg ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet was aangewezen als zeer kwetsbaar gebied. Voor zover de Stichting Cultuurbehoud betoogt dat dit ten onrechte niet is gebeurd, heeft dit betoog geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan dit betoog om die reden niet slagen. Nu de inrichting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet was gelegen in een zeer kwetsbaar gebied of een zone van 250 meter rond een zodanig gebied, bestond er voor het college geen mogelijkheid om de vergunning op grond van artikel 4 van de Wet ammoniak en veehouderij te weigeren. De Wet ammoniak en veehouderij, die in zoverre het exclusieve kader biedt voor de beoordeling van de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de inrichting behorende dierenverblijven, bood niet de mogelijkheid om bij de toepassing van artikel 4 rekening te houden met een eventuele toekomstige aanwijzing van het gebied De Grimberg als zeer kwetsbaar gebied. Voor zover de Stichting Cultuurbehoud aanvoert dat het college de beslissing op de aanvraag om vergunning had moeten aanhouden in afwachting van de eventuele aanwijzing van het gebied De Grimberg, overweegt de Afdeling dat geen rechtsregel het college daartoe verplichtte. Deze beroepsgrond faalt.
2.3. De Stichting Cultuurbehoud voert aan dat de in het bestreden besluit opgenomen chemische luchtwasser niet als beste beschikbare techniek kan worden aangemerkt. Volgens de Stichting Cultuurbehoud had onderzocht moeten worden of een biologische luchtwasser te combineren is met deze chemische luchtwasser.
2.3.1. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 1 juli 2009 in zaak nr.
200804185/1, moet er ten aanzien van een huisvestingsysteem dat voldoet aan de daaraan in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: het Besluit huisvesting) gestelde eisen van worden uitgegaan dat dit huisvestingsysteem een van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken inhoudt.
2.3.2. De ammoniakemissie van het bij het bestreden besluit vergunde huisvestingsysteem is niet hoger dan de in bijlage 1 bij het Besluit huisvesting genoemde maximale emissiewaarde, zodat het huisvestingsysteem voldoet aan de daaraan in het Besluit huisvesting gestelde eisen. In zoverre heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat dit huisvestingsysteem overeenkomt met de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken. Dat andere huisvestingsystemen beschikbaar zijn die lagere emissies met zich brengen, betekent niet dat het vergunde huisvestingsysteem niet de in aanmerking komende beste beschikbare technieken inhoudt. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010