200908102/1/R2.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], gevestigd te [plaats],
appellanten,
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Bij besluit van 16 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Lindenholt West-8 (centraal voorzieningencentrum)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2009, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, en [appellanten sub 2], eveneens bijgestaan door mr. M. Lanen, en de raad, vertegenwoordigd door ir. M. Muntjewerff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Giesbers-Arnhem Ontwikkeling en Realisatie B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet in de revitalisering van voorzieningencentrum De Horstacker in het stadsdeel Lindenholt in Nijmegen. In de bestaande situatie zijn ter plaatse onder andere een gezondheidscentrum, een apotheek, een leegstaande supermarkt en een flatgebouw met vijf bouwlagen aanwezig. Het plan behelst de sloop van bestaande bebouwing en de aanleg van een nieuw plein en het oprichten van nieuwe gebouwen daaromheen. Daarbij voorziet het plan onder andere in de mogelijkheid van de vestiging van een supermarkt met een bruto-vloeroppervlak (hierna: bvo) van maximaal 1.500 m2.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat in het plan niet is voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Dit zal leiden tot verkeersoverlast, omdat autoverkeer hierdoor langs zijn woning de woonwijk in zal rijden op zoek naar een parkeerplaats. Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat de voorziene bebouwing met vier bouwlagen zal leiden tot aantasting van de privacy in zijn woning, verlies aan uitzicht en schaduw in zijn tuin en woning. Voorts stelt [appellant sub 1] dat de laad- en losplaats van de nieuwe supermarkt vlak voor zijn woning komt te liggen, wat zal leiden tot geluid- en trillingoverlast. Ook zal de situering van de laad- en losplaats leiden tot een verkeersgevaarlijke situatie, omdat de vrachtwagens moeten keren op een klein pleintje. Voorts zal het plan leiden tot waardevermindering van zijn woning, aldus [appellant sub 1].
2.3. De raad stelt dat na verwezenlijking van het plan ongeveer 290 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. Volgens de gemeentelijke parkeernormen wordt met dit aantal voorzien in de verwachte behoefte. De raad gaat er dan ook van uit dat het plan niet zal leiden tot verkeersoverlast.
Met betrekking tot de bouwhoogte stelt de raad dat op andere plekken in de wijk ook vier bouwlagen tegenover grondgebonden woningen zijn toegepast en dat met de privacy van [appellant sub 1] en andere omwonenden rekening is gehouden door de balkons van de nieuwe appartementen te oriënteren op het nieuwe plein en aan de zijde van de woning van [appellant sub 1] de galerijen te situeren. Verder wordt de schaduwwerking als gevolg van dit plan als acceptabel beschouwd.
Ten aanzien van de laad- en losplaats stelt de raad dat deze expeditielocatie op de Horstacker 16e straat is gekozen in overleg met omwonenden. Het laden en lossen zal geschieden op een speciaal daartoe ingerichte parkeerstrook vlak achter de supermarkt, op een afstand van ten minste 10 meter van de woning van [appellant sub 1]. Mede omdat de vrachtwagens niet hoeven te manoeuvreren, acht de raad de overlast van de bevoorrading van de supermarkt acceptabel. Om verkeersonveilige situaties te voorkomen voorziet het plan erin dat de vrachtwagens door middel van een 'lus' over de naastgelegen parkeerplaats de supermarkt kunnen bereiken, waarmee deze altijd vooruit kunnen blijven rijden en niet hoeven te keren. Uit een praktijktest blijkt dat vrachtwagens op het desbetreffende parkeerterrein ook daadwerkelijk een rondje kunnen rijden.
2.4. Blijkens de plantoelichting zijn de gemeentelijke parkeernormen gebaseerd op de aanbevelingen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, wegenbouw- en verkeerstechniek (hierna: CROW), zoals opgenomen in publicatie nr. 182 'Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering'.
De Afdeling stelt voorop dat [appellant sub 1] geen argumenten naar voren heeft gebracht op grond waarvan de raad in dit geval geen gebruik mocht maken van deze CROW-aanbevelingen.
Voor de beoogde functies rondom het nieuwe plein is door middel van de CROW-aanbevelingen een berekening gemaakt van het benodigde aantal parkeerplaatsen in en rondom het plangebied, waarvan de resultaten zijn opgenomen in bijlage 3 bij het verweerschrift. Tevens zijn op een plattegrond in bijlage 2 bij het verweerschrift de bestaande en nog aan te leggen parkeerplaatsen in het gebied aangegeven. Uit deze bijlagen blijkt dat de meeste parkeerplaatsen nodig zijn op een koopavond, namelijk 286 parkeerplaatsen en dat na verwezenlijking van het plan in en rondom het plangebied 292 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. [appellant sub 1] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aan de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen zou moeten worden getwijfeld.
Ter zitting is door de raad toegelicht dat bezoekers van het voorzieningencentrum De Horstacker naar de nieuwe parkeerplaats op het centrale plein zullen rijden en indien dat parkeerterrein vol is, het plein aan de andere zijde, de zuidwestzijde, zullen verlaten en vervolgens zullen doorrijden naar het parkeerterrein van het nabijgelegen sportterrein. Deze route loopt niet langs de woning van [appellant sub 1]. De hiervoor geschetste parkeerroute acht de Afdeling aannemelijk gezien de bestaande en in het plan voorziene situatie ter plaatse. Gezien het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan voor [appellant sub 1] ernstige verkeersoverlast met zich brengt.
2.5. De Afdeling stelt vast dat het plan bebouwing mogelijk maakt op een afstand van 15 meter van de woning van [appellant sub 1]. De maximale bouwhoogte direct tegenover zijn woning bedraagt 15 meter.
Wat betreft het gestelde verlies aan uitzicht, overweegt de Afdeling dat uit de door [appellant sub 1] overgelegde foto's blijkt dat het uitzicht vanuit zijn woning richting het plangebied reeds bijna volledig wordt ontnomen door bestaande schuren en garages. Derhalve leidt het plan niet tot noemenswaardig verlies aan uitzicht.
Met betrekking tot de aantasting van de privacy, overweegt de Afdeling dat gelet op de hiervoor vermelde afstand, de maximaal toegestane bouwhoogte, de afschermende werking van de bestaande bebouwing en het feit dat door de raad is toegezegd dat de balkons niet aan de zijde van de woning van [appellant sub 1] zullen worden voorzien, geen sprake is van een zodanige aantasting van zijn privacy dat de raad in redelijkheid hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Naar de mogelijke schaduwhinder door de toekomstige bebouwing is een bezonningsstudie verricht door Van de Looi en Jacobs Architecten B.V., waaruit blijkt dat op het perceel van [appellant sub 1] in maart en september vanaf ongeveer drie uur 's middags schaduwwerking ontstaat en in juni er in het geheel geen schaduwwerking is. Gelet op de uitkomsten van deze bezonningsstudie heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat betreft de bezonning van het perceel van [appellant sub 1] geen onaanvaardbare situatie zal ontstaan.
2.6. Niet in geschil is dat de laad- en losplaats van de nieuwe supermarkt direct tegenover de woning van [appellant sub 1] is voorzien op een afstand van ongeveer 12 meter.
Gezien de afstand van deze expeditieplaats tot de woning van [appellant sub 1], de ligging van zijn woning in een stedelijke omgeving waar vlakbij de voorziene expeditieplaats voorheen ook een supermarkt aanwezig was, alsmede het feit dat laad- en loswerkzaamheden van de nieuwe supermarkt dienen te voldoen aan het hieromtrent gestelde in het Activiteitenbesluit, is niet aannemelijk dat het vrachtverkeer en de laad- en loswerkzaamheden een onaanvaardbare mate van geluid- of trillingshinder zullen veroorzaken.
Evenmin heeft [appellant sub 1] aannemelijk gemaakt dat de locatie van de expeditieplaats en de wijze waarop die kan worden bereikt, namelijk door middel van een zogenoemde 'lus' op het naastgelegen parkeerterrein, zullen leiden tot verkeersonveilige situaties. Daarbij acht de Afdeling van belang dat met deze bevoorradingsroute de vrachtwagens niet achteruit hoeven te rijden of hoeven te keren en dat de vrachtwagens kunnen lossen op een afzonderlijke laad- en losplaats naast de rijbaan.
2.7. Wat betreft de eventueel nadelige invloed van het plan op dit punt op de waarde van de woning [appellant sub 1], bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan op dit punt aan de orde zijn.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 2]
2.9. [appellanten sub 2] voeren aan dat de komst van een supermarkt met een oppervlak van 1.500 m2 bvo mogelijk zal leiden tot het wegvallen van supermarkten en aanvullende voorzieningen in de omgeving, met name in winkelcentrum Leuvensbroek waar hun C1000-supermarkt is gevestigd. Dit zal naar hun mening leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur, omdat volgens hen geen behoefte bestaat aan een nieuwe supermarkt van een dergelijke omvang. Hiertoe wordt aangevoerd dat het distributie-planologisch onderzoek dat is uitgevoerd door BRO is gebaseerd op verouderde gegevens en dat ook de geactualiseerde versie van dit onderzoek nog steeds berust op onjuiste gegevens met betrekking tot inwonersaantallen en verwachte koopkrachtbinding. Hierbij verwijzen [appellanten sub 2] naar een rapport van Droogh Trommelen en Partners (hierna: DTNP) en een rapport van Adviesburo Kardol B.V. (hierna: Kardol), die beide in hun opdracht zijn opgesteld. Bovendien zou het meer voor de hand liggen om indien een supermarkt uit distributie-planologisch oogpunt haalbaar zou zijn, deze te situeren in winkelcentrum Leuvensbroek. Indien een supermarkt in het plangebied desondanks noodzakelijk is vanwege de financiële uitvoerbaarheid van het plan, zou de oppervlakte daarvan moeten worden beperkt tot maximaal 1.000 m2 bvo, aldus [appellanten sub 2].
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het door BRO opgestelde distributie-planologisch onderzoek blijkt dat door de komst van een supermarkt wel sprake kan zijn van concurrentiewerking, maar dat dit plandeel niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur. Dat de supermarkt bijdraagt aan de financiële haalbaarheid van het plan doet daar volgens de raad niet aan af. Voorts is het gemeentelijke beleid erop gericht dat supermarkten mogen uitbreiden tot een maximum van 1.500 m2 bvo. Hierbij is in de Zienswijzennota vermeld dat 1.500 m2 bvo overeenkomt met ongeveer 1.100 m2 winkelvloeroppervlak (hierna: wvo). Ter zitting heeft de raad daar nog aan toegevoegd dat het wegvallen van voorzieningen in winkelcentrum Leuvensbroek wordt voorkomen doordat het plan in de beschikbare bedrijfsruimtes naast de nieuwe supermarkt geen detailhandel toestaat.
2.9.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1/R3en 2 december 2009 in zaak nr.
200901438/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse inkopen kunnen doen.
2.9.3. Ten behoeve van het plan is door BRO het rapport 'DPO en verkeersstudie discountsupermarkt Horstacker' van 31 oktober 2005 (hierna: het DPO) opgesteld. In het DPO is berekend dat in 2015 tussen de 1.100 m2 en 1.400 m2 wvo aan distributieve ruimte voor een supermarkt aanwezig zal zijn. In de notitie 'contra-expertise DPO discountsupermarkt Horstacker Nijmegen' van 3 juni 2009, opgesteld door BRO, zijn de cijfers van het DPO geactualiseerd, maar handhaaft BRO de conclusie van het DPO.
Met de overgelegde rapporten van DTNP en Kardol inzake de distributieve ruimte voor supermarkten in stadsdeel Lindenholt, hebben [appellanten sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het DPO zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad het DPO niet in redelijkheid ten grondslag heeft kunnen leggen aan het plan. Hierbij acht de Afdeling van belang dat percentages met betrekking tot koopkrachtbinding die worden genoemd in de rapporten van DTNP en Kardol gelijk zijn of niet veel lager liggen dan de percentages die worden genoemd in het DPO. Tevens is in de rapporten van DTNP en Kardol niet aannemelijk gemaakt dat de lichte neerwaartse bijstelling van het verwachte inwonersaantal van stadsdeel Lindenhorst in de geactualiseerde versie van het DPO uit 2009 van wezenlijke invloed is op de uitkomsten van het DPO.
2.9.4. De Afdeling stelt vast dat bovengenoemde rapporten met name ingaan op de gevolgen die de verwezenlijking van het plandeel kan hebben voor de distributieve ruimte van de bestaande supermarkten in en nabij het stadsdeel Lindenholt. Gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraken is in het kader van een bestemmingsplanprocedure de vraag of sprake is van een overaanbod en de eventueel daarmee samenhangende invloed op de concurrentiepositie van de betrokken ondernemers, niet van belang voor het antwoord op de vraag of het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur.
In de rapporten is niet expliciet ingegaan op de vraag of door de komst van een nieuwe supermarkt een voldoende voorzieningenniveau zal overblijven voor de inwoners van het stadsdeel Lindenholt. Weliswaar is in het rapport van Kardol vermeld dat toevoeging van nieuwe supermarkten in Lindenholt direct consequenties kan hebben voor de totale winkelstructuur van de stadsdelen Lindenholt en Dukenburg en wordt daarnaast zowel in het rapport van Kardol als in het DPO geconcludeerd dat het plandeel leidt tot enige marktverdringingseffecten, maar anders dan [appellanten sub 2] betogen kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat niet een voldoende voorzieningenniveau overblijft voor de bewoners van het stadsdeel Lindenholt. Hierbij komt dat zowel in het DPO als het rapport van Kardol wordt geconstateerd dat in de huidige situatie de vloerproductiviteit van de bestaande supermarkten in de omgeving ruimschoots boven het landelijke gemiddelde ligt.
Hoewel uit zowel het DPO als de rapporten van DTNP en Kardol blijkt dat het plan leidt tot enig omzetverlies voor de bestaande supermarkten in de omgeving, is dit gegeven in dit kader niet relevant. Gezien de omvang van het huidige winkelaanbod in dit gedeelte van Nijmegen, bestaande uit 8 supermarkten in het stadsdeel Lindenholt en het aangrenzende stadsdeel Dukenburg tezamen, en in aanmerking genomen de maximale oppervlakte van 1.500 m2 bvo voor een nieuwe supermarkt die in aanvulling daarop mogelijk wordt gemaakt in het plan, acht de Afdeling het gezien het bovenstaande niet aannemelijk dat een supermarkt met een dergelijke omvang in het plangebied zal leiden tot het verdwijnen van een zo groot deel van het bestaande winkelaanbod in de directe omgeving dat voor een relevant gedeelte van de inwoners van stadsdeel Lindenhorst wezenlijke beperkingen zullen ontstaan bij het doen van hun dagelijkse inkopen.
2.9.5. Gezien het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de lokale supermarktbranche.
2.10. Het betoog dat de maximale oppervlakte van de nieuwe supermarkt dient te worden verlaagd tot 1.000 m2 bvo, valt niet te rijmen met de passage in het rapport van Kardol dat door schaalvergroting in de supermarktbranche een winkeloppervlak van 1.000 m2 wvo tegenwoordig als incourante winkelmaat moet worden beschouwd. Nu het plan voldoet aan het gemeentelijke beleid ter zake en niet is gebleken dat het plan zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om op dit punt het plan gewijzigd vast te stellen.
2.11. Met betrekking tot het betoog dat een eventuele nieuwe discountsupermarkt beter kan worden gesitueerd in het winkelcentrum Leuvensbroek in plaats van in het plangebied, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In onderhavig geval bestaat in hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op basis van de redenen genoemd in de plantoelichting niet in redelijkheid voor de beoogde locatie in het plangebied heeft kunnen kiezen. Nog afgezien van het feit dat blijkens het rapport van Kardol, de notitie van BRO van 3 juni 2009 en het verhandelde ter zitting in het huidige winkelcentrum Leuvensbroek geen ruimte is om een supermarkt van een dergelijke omvang te huisvesten.
2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010