ECLI:NL:RVS:2010:BM7709

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001501/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.F.N. Pikart-van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan Gemert-Bakel Buitengebied 2006

Op 8 december 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel het wijzigingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006, Burgemeester Nooijenlaan 11 in De Rips" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoeker, wonend te [woonplaats], op 11 februari 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 19 mei 2010 ter zitting behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door E.L.A. Kramer en H. Niezen, en een belanghebbende, vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, ook aanwezig was.

De verzoeker betoogde dat het college ten onrechte het wijzigingsplan heeft vastgesteld, omdat de bestaande overlast door de nertsenfokkerij door de uitbreiding zou toenemen. Hij verzocht om nader onderzoek naar de gevolgen van de uitbreiding en vreesde voor het ontstaan van dierziektes en een negatieve impact op de sociale verhoudingen in de omgeving. Het verzoek om een voorlopige voorziening was gericht op het voorkomen van een onomkeerbare situatie.

De voorzitter overwoog dat de verzoeker geen zienswijze had ingediend over het ontwerp van het wijzigingsplan, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noodzakelijk is om beroep in te stellen. Er was geen reden om aan te nemen dat de verzoeker redelijkerwijs niet tijdig een zienswijze had kunnen indienen. Gelet op deze omstandigheden werd verwacht dat het beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zou worden verklaard, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Er was ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing werd op 7 juni 2010 openbaar uitgesproken door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, M.G.J. Parkins-de Vin, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

201001501/2/R3.
Datum uitspraak: 7 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2009 heeft het college het wijzigingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006, Burgemeester Nooijenlaan 11 in De Rips" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2010, beroep ingesteld. Bij diezelfde brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2010, waar het college, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer en H. Niezen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] betoogt dat het college ten onrechte het wijzigingsplan heeft vastgesteld. [verzoeker] voert aan dat de bestaande overlast door de nertsenfokkerij als gevolg van haar uitbreiding wordt vergroot. In dit verband verzoekt hij om een nader onderzoek naar de gevolgen van de uitbreiding. Voorts vreest hij voor het ontstaan of overbrengen van dierziektes. Ook vreest hij dat de komst van meer personeel van de nertsenfokkerij de sociale verhoudingen ter plaatse zal aantasten. [verzoeker] beoogt met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening het ontstaan van een onomkeerbare situatie te voorkomen.
2.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerp van het wijzigingsplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen over dit ontwerp naar voren worden gebracht bij het college.
Gebleken is dat [verzoeker] geen zienswijze over het ontwerp van het wijzigingsplan naar voren heeft gebracht bij het college.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit omtrent wijziging van een bestemmingsplan door de belanghebbende die over het ontwerp van het wijzigingsplan een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Niet gesteld of gebleken is dat deze omstandigheid zich in dit geval voordoet.
2.4. Gelet op het vorenstaande verwacht de voorzitter dat het beroep van [verzoeker] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2010
350-629.