ECLI:NL:RVS:2010:BM7715

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002708/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • M.W. Wijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 'Gronden van Breen' te Goedereede

Op 8 juni 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'Gronden van Breen', vastgesteld door de raad van de gemeente Goedereede op 17 december 2009. De verzoekers, waaronder [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 28 mei 2010, waar de verzoekers en de raad vertegenwoordigd door mr. S.C. Koese en drs. I. Motshagen, aanwezig waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het bestemmingsplan de realisatie van een nieuwe woonwijk mogelijk maakt, maar dat de raad heeft aangegeven dat de ontwikkeling van de tweede en derde fase niet op korte termijn zal plaatsvinden. Hierdoor is er geen sprake van de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening voor deze fasen. De voorzitter heeft ook vastgesteld dat de verzoekers voldoende betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en dat hun argumenten niet leiden tot vernietiging van het besluit.

De voorzitter heeft verder geoordeeld dat er geen strijd is met de Wet ruimtelijke ordening en dat de cultuurhistorische waarden niet in gevaar komen. De behoefte aan de voorziene woningen is voldoende gemotiveerd door de raad. Uiteindelijk heeft de voorzitter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 juni 2010.

Uitspraak

201002708/2/R1.
Datum uitspraak: 8 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1],
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]),
3. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B],
allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Goedereede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Gronden van Breen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] bij afzonderlijke brieven, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee beroep is ingesteld hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 mei 2010, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2B], en [verzoeker sub 3B], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.C. Koese en drs. I. Motshagen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door drs. J.P. Zevenberger-Herweijer, werkzaam bij adviesbureau RBOI, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan maakt het realiseren van een nieuwe woonwijk mogelijk.
2.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de realisering van de woonwijk in drie fasen is opgedeeld, en dat thans alleen het voornemen bestaat een aanvang te maken met de ontwikkeling van de eerste fase, die bestaat uit ongeveer 45 woningen. Nu de raad heeft aangegeven de tweede en derde fase niet op korte termijn te zullen ontwikkelen, is de voorzitter van oordeel dat het redelijkerwijs niet is te verwachten dat daarvoor voor de uitspraak in de bodemprocedure een bouwvergunning zal worden aangevraagd dan wel werkzaamheden ten behoeve van deze fasen worden verricht. Derhalve ontbreekt voor de fasen twee en drie de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed, zodat de verzoeken in zoverre dienen te worden afgewezen. Ten overvloede wijst de voorzitter erop dat het [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] vrij staat opnieuw een voorlopige voorziening te vragen, indien desondanks voor de tweede en derde fase een bouwvergunning zou worden aangevraagd voordat op hun beroep is beslist.
2.4. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] dat zij door de raad onvoldoende zijn betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, stelt de voorzitter vast dat zij gebruik hebben gemaakt van de daartoe openstaande wettelijke mogelijkheden om hun standpunten naar voren te brengen en dat vooralsnog niet is gebleken dat in zoverre door de raad in strijd is gehandeld met een wettelijk voorschrift. Hetgeen zij op dit punt aanvoeren kan naar zijn voorlopig oordeel dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan. Dat de inspraak niet tot het door hen gewenste resultaat heeft geleid geeft daartoe op zichzelf onvoldoende grond.
Voor zover [verzoeker sub 3A] betoogt dat sprake is van strijd met artikel 3.8, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan dit naar voorlopig oordeel niet leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan, nu dit een mogelijke onregelmatigheid van na het vaststellingsbesluit betreft.
2.5. Voor zover [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] aanvoeren dat een inbreuk wordt gemaakt op de cultuurhistorische waarden ter plaatse, acht de voorzitter vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Daarbij neemt hij in aanmerking dat de raad heeft aangegeven dat het gebied met lintbebouwing wordt ingericht waardoor recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden. Verder heeft de raad in overleg met de provincie Zuid-Holland voor een invulling van het gebied gekozen die het open karakter van de gronden zoveel mogelijk respecteert, onder meer door het aanbrengen van de zogeheten "groene longen". Voorts heeft de raad gemotiveerd aangegeven waarom voor onderhavige locatie is gekozen om woningbouw mogelijk te maken.
In het betoog van [verzoeker sub 2] dat in het bestemmingsplan niet is uitgegaan van een bestaande rooilijn, terwijl bij een door hem gewenst bouwplan daarmee wel rekening diende te worden gehouden, ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure zal worden vernietigd, nu, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, sprake is van de herontwikkeling van open gebied en niet, zoals in de door [verzoeker sub 2] gewenste situatie, de toevoeging van bebouwing binnen een bestaand bebouwingslint.
2.6. Anders dan [verzoeker sub 1] betoogt heeft de raad naar voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende gemotiveerd dat behoefte bestaat aan de voorziene woningen, met name voor starters, ook uit de eigen gemeente, waarbij hij heeft gewezen op een in 2005/2006 uitgevoerd onderzoek en de geuite belangstelling voor woningen in andere bouwprojecten in de gemeente.
2.7. De voorzitter ziet voorts op voorhand onvoldoende aanleiding om [verzoeker sub 1] te volgen in zijn betoog dat het bestemmingsplan niet economisch uitvoerbaar zou zijn indien geen gebruik wordt gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de aan bepaalde gronden toegekende bestemming "Groen" te wijzigen in de bestemming "Tuin" en deze als zodanig te verkopen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de ter zitting door de raad gegeven toelichting dat zowel bij de gemeente als de Woningbouwvereniging posten gereserveerd zijn om financiële tegenvallers op te vangen.
2.8. Ook in hetgeen [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] overigens hebben aangevoerd ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven.
2.9. Gelet op het vorenstaande en in afweging van de betrokken belangen, ziet de voorzitter ook voor wat betreft de eerste fase aanleiding om de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestemmingsplan af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2010
444.