201002755/1/H1 en 201002755/2/H1.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]) en een aantal anderen, wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de stichting Woningstichting Eigen Haard (hierna: Eigen Haard), gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2010 in de zaken nrs. 09/3802 en 10/539 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans stadsdeel Zuid (hierna: het dagelijks bestuur).
Bij besluit van 10 december 2008 heeft het dagelijks bestuur onder vrijstelling van het bestemmingsplan aan Eigen Haard bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw aan de Kuiperstraat 125, 127, 129, 131, 133 en 135 te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 24 februari 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 9 maart 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur een nieuw besluit neemt op het gemaakte bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Eigen Haard bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Zij heeft de gronden aangevuld bij brief van 19 april 2010.
Bij besluit van 22 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] tegen het besluit van 10 december 2008 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, hebben [verzoeker] en een aantal anderen beroep ingesteld tegen dat besluit. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2010, waar [verzoeker], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door T.M. van Gorsel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Eigen Haard, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Ferwerda, advocaat te Rotterdam, verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Aangezien bij het besluit van 22 maart 2010 niet aan het door [verzoeker] gemaakte bezwaar is tegemoetgekomen, wordt met het aanhangig zijn van het door Eigen Haard ingestelde hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht van rechtswege een door [verzoeker] daartegen ingesteld beroep te zijn ontstaan. Dat beroep zal daarom bij het hoger beroep worden betrokken.
Voor zover het beroep mede is ingesteld door [4 personen], wordt overwogen dat zij tegen het besluit van 8 juli 2009 geen beroep hebben ingesteld. Voorts is gesteld noch gebleken dat zij door het besluit van 22 maart 2010 in een nadeliger situatie zijn komen te verkeren, dan waarin zij zich bevonden, nadat het besluit van 8 juli 2009 was genomen en waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Zij zullen niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3. [verzoeker] betoogt dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
2.3.1. De welstandscommissie heeft op 17 maart 2010 ten aanzien van het bouwplan een nieuw welstandsadvies uitgebracht. Zij heeft het bouwplan beoordeeld aan de hand van de in de op dat moment geldende welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam Digitaal" voor nieuwbouw vanaf eind 20e eeuw in De Pijp, Noord en Midden gestelde gebiedsgerichte criteria en geadviseerd dat het bouwplan aan de daar gestelde eisen voldoet. Daartoe heeft zij in aanmerking genomen dat de bebouwing op de straat is georiënteerd, ieder pand, ook de bovenwoningen, zijn hoofdontsluiting aan de straatzijde heeft, galerijen vanwege hun uitvoering en materiaalgebruik aansluiten bij het karakteristieke 19e eeuwse beeld van een achtergevel en de welstandsnota galerijen aan de achterzijde niet uitsluit.
Het aangevoerde levert geen grond op voor het oordeel dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het dagelijks bestuur daarop bij zijn oordeel omtrent de welstand niet mocht afgaan. De welstandsnota vermeldt, anders dan [verzoeker] stelt, niet dat de ontsluiting steeds pandsgewijs dient plaats te vinden. Evenmin volgt daaruit dat de wijze van ontsluiting van de bovenwoningen aan de achterzijde van het bouwplan door middel van een galerij in strijd is met de in acht te nemen criteria, nu het bouwplan conform de welstandsnota in een centrale toegang op de begane grond aan de straatzijde voorziet en die toegang in verbinding staat met de galerijontsluiting aan de achterzijde. Voorts doen de galerijen aan de achterzijde van het bouwplan geen afbreuk aan de in de gebiedsgerichte criteria gestelde eis van verticale ritmering. Dat, naar [verzoeker] stelt, ter plaatse ook een bouwplan zonder galerijen zou kunnen worden gerealiseerd, maakt het vorenstaande niet anders, nu de welstandscommissie het door Eigen Haard ingediende bouwplan diende te beoordelen. Voor zover [verzoeker] beoogt te betogen dat de welstandscommissie geen galerijen aan de achterzijde van het bouwplan mocht aanvaarden, wordt overwogen dat de welstandstoets niet mag leiden tot een beperking van de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan nu eenmaal biedt. Het betoog faalt.
2.4. [verzoeker] betoogt voorts dat het dagelijks bestuur bij het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan, in het bijzonder de met het bouwplan voorziene galerijen, onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Zij stelt dat haar privacy door het bouwplan wordt aangetast en het voorts geluid- en lichtoverlast met zich brengt.
2.4.1. Dit betoog faalt evenzeer. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het college heeft miskend dat zij door de beperkte overschrijding van de bestemmingsgrens met de bestemming "Tuinen" door een deel van de galerijen op onaanvaardbare wijze in de door haar gestelde belangen wordt getroffen. Daarbij is van belang dat het bestemmingsplan galerijen ter plaatse van het perceel toestaat. Voorts heeft de hoofdbebouwing een geringere bouwdiepte, is het binnenterrein vrij van bebouwing en bedraagt de afstand van de galerij tot de perceelsgrens van [verzoeker] circa 3 meter. Dat het gebouw, naar [verzoeker] stelt, in werkelijkheid dichter bij haar erfgrens zal zijn gelegen, maakt het vorenstaande niet anders. Het dagelijks bestuur diende zich op de bij de aanvraag gevoegde bouwtekening te baseren, als het heeft gedaan. Verder volgt uit het besluit van 22 maart 2010 dat de galerijontsluiting slechts ter hoogte van de toegangsdeur wordt verlicht en bouwkundige voorzieningen worden getroffen om eventuele effecten daarvan zoveel mogelijk weg te nemen. Onder deze omstandigheden geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
2.5. Het beroep tegen het besluit van 22 maart 2010 is ongegrond.
2.6. Gelet hierop, dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen
2.7. Nu het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 22 maart 2010 ongegrond is en Eigen Haard ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij in dat geval geen prijs stelt op behandeling van het door haar ingestelde hoger beroep, omdat daarmee de vrijstelling en bouwvergunning in rechte onaantastbaar zijn, wordt het door Eigen Haard ingestelde hoger beroep wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk verklaard.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [verzoeker A] en [verzoeker ] tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van 22 maart 2010 ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen dit besluit, voor zover ingesteld door [4 personen], niet-ontvankelijk;
III. wijst het verzoek af.
IV. verklaart het door de stichting Woningstichting Eigen Haard ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk;
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010