201003076/2/R1.
Datum uitspraak: 10 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer,
verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Oosteinderweg e.o. 2005 - Dorpshaven" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en Synchroon B.V. hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juni 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door R. Luijendijk, P. Geurts en E. van de Ven, allen werkzaam bij de gemeente Aalsmeer, bijgestaan door ir. C.J. Sangers, werkzaam bij M+P raadgevende ingenieurs en door mr. F.A. Mulder, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord Synchroon B.V., vertegenwoordigd door [adjunct directeur], bijgestaan door ing. R.H.R. Slangen, werkzaam bij Cauberg-Huygen raadgevende ingenieurs B.V. en mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam en Timpaan Real Estate B.V., vertegenwoordigd door N. van Rijn, bijgestaan door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het uitwerkingsplan maakt, voor zover thans van belang, de bouw van 303 woningen mogelijk op een thans grotendeels braak liggend terrein aan de rand van het centrum van Aalsmeer. [verzoekster] exploiteert een scheepswerf ten zuidoosten van het plangebied en verzoekt om schorsing van de dichtst bij de scheepswerf liggende plandelen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden niet gestapeld 3 (Wng3)", voor zover dit is gelegen langs de Oude Spoordijk, en de haaks daarop liggende plandelen met de bestemming "Woondoeleinden niet gestapeld 2 (Wng2)" en de bestemming "Woondoeleinden gestapeld 2 (Wg2)" (hierna: de plandelen). [verzoekster] stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen nu een eventuele uitbreiding van de scheepswerf onmogelijk wordt gemaakt door de bouw van woningen op een afstand van 50 meter van de scheepswerf. Verder stelt zij dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter hoogte van de plandelen onvoldoende is gewaarborgd, nu de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen afstand van 300 meter tussen een categorie 5.1 bedrijf en gemengd gebied ter voorkoming van geluidhinder niet in acht is genomen. In dit verband wordt tevens aangevoerd dat geen onderzoek is verricht naar de cumulatieve geluidsbelasting op die plandelen vanwege industrielawaai, luchtverkeerslawaai en wegverkeerslawaai. Bovendien is geen rekening gehouden met eventuele geurhinder vanwege de scheepswerf.
Ten slotte betoogt [verzoekster] dat onduidelijk is of aan de uitwerkingsregel is voldaan dat maximaal 30 woningen per hectare mogen worden gebouwd. Hiertoe wordt aangevoerd dat de omvang van het plangebied onduidelijk is en daarmee onduidelijk is hoeveel woningen maximaal mogen worden gebouwd.
2.3. Ter zitting is gebleken dat reeds aanvragen om bouwvergunning zijn ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
Ter zitting is namens het college toegelicht dat wat het aspect geluid betreft niet is uitgegaan van de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden, nu voor de scheepswerf een geluidszone is vastgesteld, welke is neergelegd in het bestemmingsplan "Oosteinderweg e.o. 2005".
Voor zover verzoekster de juistheid van die geluidszone betwist, overweegt de voorzitter dat de geluidszone als zodanig in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Niet in geschil is dat de plandelen buiten de geluidszone van de scheepswerf liggen. Gelet hierop ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat ter hoogte van de plandelen geluidsoverlast vanwege de scheepswerf zal optreden.
Namens het college is er voorts op gewezen dat in het rapport "Cumulatieve geluidsbelasting nieuwbouw Dorpshaven aan de Lijnbaan te Aalsmeer" van 16 oktober 2008, opgesteld door M+P raadgevende ingenieurs, onderzoek is verricht naar de cumulatieve geluidsbelasting op de voorziene woningen vanwege wegverkeer en luchtvaartverkeer. In de memo van 31 mei 2010 is namens het college aan de hand van een berekening toegelicht dat bij de bepaling van de cumulatieve geluidsbelasting geen rekening behoeft te worden gehouden met de geluidsbelasting vanwege de scheepswerf omdat de vergunde geluidsbelasting vanwege de scheepswerf ter hoogte van de voorziene woningen zodanig laag is dat deze geen of nauwelijks een bijdrage zal leveren aan de gecumuleerde geluidsbelasting. Dit standpunt wordt bevestigd in de notitie van Cauberg-Huygen raadgevende ingenieurs van 2 juni 2010. [verzoekster] heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat bovengenoemde conclusies onjuist zijn. Gelet hierop ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de cumulatieve geluidsbelasting op de plandelen.
Van de zijde van het college is er verder op gewezen dat de scheepswerf ingevolge haar milieuvergunning buiten de inrichting geen geurhinder mag veroorzaken. Gelet hierop is de voorzitter voorshands van oordeel dat het college bij de voorbereiding van het plan geen rekening behoefde te houden met eventuele geurhinder vanwege de scheepswerf.
Namens [verzoekster] is ter zitting gesteld dat zij thans weliswaar geen concrete uitbreidingsplannen heeft, maar dat niet is uitgesloten dat op enig moment een order wordt geplaatst die uitbreiding van de scheepswerf vergt. Dienaangaande overweegt de voorzitter dat het college met een dergelijke onzekere toekomstige gebeurtenis geen rekening behoefde te houden bij de voorbereiding van het plan.
Ten aanzien van de omvang van het plangebied is ter zitting namens het college toegelicht dat de in de toelichting bij het bestemmingsplan "Oosteinderweg e.o. 2005" opgenomen zinsnede, dat het uitwerkingsgebied ongeveer 9 hectare beslaat, een inschatting betreft van de oppervlakte van het plangebied. In het kader van de voorbereiding van het uitwerkingsplan is het gebied digitaal opgemeten en is gebleken dat het 10,1 hectare beslaat. Naar aanleiding daarvan en gelet op de uitwerkingsregels is vervolgens besloten, voor zover thans van belang, 303 woningen mogelijk te maken in het uitwerkingsplan, aldus het college.
Nu [verzoekster] bovenstaand betoog van het college niet gemotiveerd heeft bestreden, ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat op dit punt niet is voldaan aan de uitwerkingsregels.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in het door [verzoekster] aangevoerde geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2010