ECLI:NL:RVS:2010:BM7735

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909509/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, waarbij bestuursdwang is toegepast op 7 september 2009. Het college had besloten dat de kosten van deze bestuursdwang, die € 60,00 bedroegen, voor rekening van de appellant zouden komen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 juni 2010. De appellant betwistte dat hij de overtreder was van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004, omdat zijn naam en adres op de aangetroffen huisvuilzak geen bewijs zouden zijn dat hij de afvalstoffen onjuist had aangeboden. De appellant verwees naar verklaringen van medebewoners die stelden dat zij hun afval volgens de regels aanboden en niet op de Oosterkade, waar de huisvuilzak was aangetroffen.

De Raad van State oordeelde dat de afstand tussen de woning van de appellant en de locatie van de aangetroffen huisvuilzak beperkt was en dat de aangetroffen brief gericht aan de appellant voldoende bewijs vormde dat de huisvuilzak van hem afkomstig was. De verklaringen van de medebewoners werden niet als toereikend bewijs beschouwd om aan te tonen dat de appellant niet verantwoordelijk was voor de onjuiste aanbieding van de afvalstoffen. De Raad van State concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat de appellant artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 had overtreden en dat hij de kosten van de bestuursdwang verschuldigd was.

Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200909509/1/M1.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2009 heeft het college zijn beslissing om op 7 september 2009 jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 60,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 30 oktober 2009, verzonden op 3 november 2009, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. Tadic, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (hierna: Afvalstoffenverordening 2004) is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald. Indien huishoudelijke afvalstoffen in strijd met dit artikel ter inzameling worden aangeboden en de feitelijke dader onbekend of onbekend gebleven is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen herleid kunnen worden, geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepaling in de verordening, tenzij deze persoon aannemelijk kan maken dat dit niet het geval is.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
2.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen, die op maandag 7 september 2009 is aangetroffen op de Oosterkade ter hoogte van het milieupunt te Utrecht. Volgens het college is de huisvuilzak, blijkens daarin aangetroffen materiaal met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze huisvuilzak in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 ter inzameling aangeboden. Het college betoogt, daarbij wijzend naar artikel 15, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening 2004, dat de huishoudelijke afvalstoffen via de daarin aangetroffen persoons- en adresgegevens herleidbaar zijn tot [appellant] en het diens verantwoordelijkheid was ervoor zorg te dragen dat de afvalstoffen niet op onjuiste wijze ter inzameling werden aangeboden.
2.4. [appellant] betoogt dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder. Zijn naam en adres op het karton vormen daartoe geen bewijs, zo betoogt hij. Het college heeft zijns inziens geen aanvullend bewijs geleverd voor de stelling dat [appellant] de persoon is geweest die het huisvuil onjuist ter inzameling heeft aangeboden. Voorts wijst [appellant] op verklaringen van medebewoners van het pand [locatie] te Utrecht, waaruit naar voren komt dat zij hun huisvuil volgens de regels van de gemeente Utrecht voor de deur van hun woning op de daarvoor bestemde tijden aanbieden en dat zij hun afval niet aanbieden op de Oosterkade in Utrecht.
2.5. In aanmerking genomen dat de in de huisvuilzak aangetroffen brief was gericht aan [appellant] en dat de afstand tussen de woning van [appellant] en de locatie waar de huisvuilzak is aangetroffen beperkt is, acht de Afdeling op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet aannemelijk dat de vuilniszak niet van hem afkomstig was. De verklaringen van de medebewoners van het pand [locatie] te Utrecht betreffen het collectieve gedrag van deze medebewoners maar kunnen niet worden aangemerkt als toereikend bewijs met betrekking tot het gedrag van [appellant]. Uit de verklaringen valt niet af te leiden dat [appellant] niet op onjuiste wijze de afvalstoffen waarover het in deze procedure gaat, heeft aangeboden. Onder deze omstandigheden is het college er terecht van uitgegaan dat [appellant] artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 heeft overtreden en heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] de kosten van de toepassing van de bestuursdwang is verschuldigd.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
195-209.