200910339/1/M2.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
de minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
Bij besluit van 27 augustus 2009 heeft de minister op grond van artikel 9, eerste lid, van de Spoedwet wegverbreding (hierna: de wet) het wegaanpassingsbesluit A1/A6 Diemen - Muiderberg - Almere Stad vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2009, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door A.J. ter Beek, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Hoop, J.M. van Es en drs. A.C. Hage, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Het wegaanpassingsbesluit
2.1. Het wegaanpassingsbesluit betreft een project van structurele aard, zoals opgenomen onder de nummers 13 en 14 van de bijlage, onder A, van de wet. Met het wegaanpassingsbesluit wordt ingevolge artikel 1 van het wegaanpassingsbesluit voorzien in de hierna volgende aanpassing van de Rijkswegen A1 en de A6.
2.1.1. Op het wegvak Rijksweg A1 Diemen-Muiderberg wordt tussen km 6,87 en km 16,60 een nieuwe enkelstrooks wisselbaan, inclusief in- en uitvoegstroken, in de middenberm aangelegd, zodat op het gedeelte tussen km 6,87 en km 9,70 een enkelstrooks wisselbaan ontstaat en tussen km 9,70 en km 16,60 de huidige wisselbaan wordt uitgebreid naar twee rijstroken. In knooppunt Muiderberg bij km 15,60 gaan deze twee rijstroken over in gewone rijstroken. Verderop valt de linker rijstrook af en resteren drie rijstroken.
2.1.2. Tussen de aansluiting Muiderslot op de Rijksweg A1 en de aansluiting Almere Stad West op de Rijksweg A6 wordt op de zuidelijke hoofdrijbaan van de Rijksweg A1 vanaf km 13,25 (de inleiding begint op het weefvak bij km 13,10) tot aan het begin van de verbindingsweg naar de Rijksweg A6 (km 14,52), de verbindingsweg van de A1 uit de richting Amsterdam (km 14,52g) naar de Rijksweg A6 (km 15,80g), de oostelijke hoofdrijbaan van de A6 tussen het einde van de verbindingsweg uit de richting Amsterdam (km 15,80g) en de aansluiting Almere Stad West bij km 46,10 de vluchtstrook ingericht als spitsstrook.
2.1.3. De aanpassingsmaatregelen zijn weergegeven op de overzichts- en detailkaarten die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
2.1.4. De verzorgingsplaats ‘Hackelaar’ is gelegen aan de Rijksweg A1 km 12.750 - 14.200.
Het rapport van Bouwvisie B.V.
2.2. [appellante] betoogt dat zij ten onrechte niet de mogelijkheid hebben geboden om een zienswijze te geven op het rapport van Bouwvisie.
2.2.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat het rapport van Bouwvisie is opgesteld ten behoeve van het besluitvormingsproces in het kader van het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere. Nu het rapport is opgesteld ten behoeve van een ander besluitvormingsproces dan het onderhavige kan een mogelijke onregelmatigheid ten aanzien daarvan de rechtmatigheid van het wegaanpassingsbesluit niet aantasten.
Toeritdoseerinstallatie (hierna: TDI)
2.3. [appellante] betoogt dat vanwege de aanwezigheid van de TDI ter hoogte van de verzorgingsplaats "Hackelaar"/ toerit naar de Rijksweg A1 haar bedrijfsvoering nadelig zal worden beïnvloed.
2.3.1. Ingevolge artikel 2, dertiende lid, van het wegaanpassingsbesluit worden op de toerit Muiden zuidzijde, Muiderslot zuidzijde, Muiderberg westzijde en Almeerderzand oostzijde TDI’s geplaatst. Hierdoor zullen alle toeritten binnen het plangebied voorzien zijn van TDI’s.
2.3.2. Een TDI is een verkeersregelinstallatie die als functie heeft het beperken (doseren) van het aantal invoegende voertuigen (vanaf de toerit naar het hoofdwegennet) om zo de verkeersdoorstroming op de hoofdrijbaan niet te verstoren.
2.3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de TDI ter hoogte van de verzorgingsplaats "Hackelaar"/ toerit naar de Rijksweg A1 in 1998 reeds feitelijk aanwezig was.
2.3.4. In plantekening 4 ‘situatie A1 km 12.750 - km 14.650’ is de desbetreffende TDI als een bestaande installatie aangemerkt. Gelet hierop en het bepaalde in artikel 2, dertiende lid, van het wegaanpassingsbesluit omvat dit besluit niet de plaatsing van deze TDI en wordt in het bestreden besluit ook overigens ten aanzien van deze TDI geen rechtsgevolg tot stand gebracht.
Gezien het vorenstaande valt de beroepsgrond van [appellante] buiten de reikwijdte van de onderhavige beroepsprocedure en wordt hier buiten bespreking gelaten.
2.4. [appellante] vreest voor een toename van de geluidbelasting vanwege de Rijksweg A2 op hun bedrijfslocatie [locatie 1] te [plaats] met inbegrip van het aldaar gelegen bedrijfswoning en de bedrijfswoning gelegen aan de [locatie 2] te [plaats]. Daartoe brengt zij naar voren dat de minister de desbetreffende geluidgevoelige objecten ten onrechte niet bij de besluitvorming heeft betrokken.
2.4.1. Artikel 5, eerste lid, van de Spoedwet wegverbreding, zoals deze destijds luidde, zijn voor de toepassing van deze wet zijn ten aanzien van de in de bijlage, onder A, opgenomen wegaanpassingsprojecten afdeling 2A van hoofdstuk VI en artikel 111a van de Wet geluidhinder van overeenkomstige toepassing. Het bestreden besluit betreft projectnummers 13 en 14 van bijlage A, van de Spoedwet wegverbreding, zoals deze destijds luidde.
Ingevolge artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder wordt in afdeling 2A onder aanpassing van een weg verstaan: een aanpassing met betrekking tot een aanwezige weg waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 87d blijkt dat ten gevolge van die aanpassing de berekende geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidbelasting die op grond van deze afdeling en afdeling 2 van hoofdstuk VII als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.
2.4.2. Anders dan [appellante] meent, zijn de geluidgevoelige objecten gelegen aan de [locatie 2], [locatie 1] te [plaats] wel degelijk meegenomen in het akoestisch onderzoek dat aan het rapport van 25 mei 2009 (versie nr. 3.0) van Movares ten grondslag heeft gelegen. Volgens bijlage tabel 4-2 van het desbetreffende rapport bedroeg de geluidbelasting op de desbetreffende geluidgevoelige objecten in 1986 minder dan 60 dB(A), zodat van een saneringssituatie voor deze objecten geen sprake is. Voor het pand aan de [locatie 2] te [plaats] is de heersende geluidbelasting volgens tabel 4-2 (toetsing grenswaarden en eindresultaat maatregelafwegingen voor deelgebied 210 in gemeente Muiden, inclusief aftrek artikel 110g) maximaal 56,90 dB en in 2021 zonder het treffen van maatregelen maximaal 58,19 dB. Voor het pand gelegen aan de [locatie 1 A] te [plaats] is volgens dezelfde tabel de heersende geluidbelasting maximaal 56,62 dB en in 2021 zonder het treffen van maatregelen maximaal 57,95 dB. Wat betreft het pand gelegen aan de [locatie 1 B] te [plaats] is volgens de desbetreffende tabel de heersende geluidbelasting maximaal 56,62 dB en in 2021 zonder het treffen van maatregelen maximaal 57,95 dB. Nu de berekende geluidbelasting voor deze geluidgevoelige objecten vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidbelasting in het heersende jaar niet met 2 dB of meer wordt verhoogd, vindt volgens het rapport geen aanpassing van een weg als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder plaats.
Het rapport komt de Afdeling in zoverre niet onjuist voor. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat deze objecten niet behoefden te worden meegenomen in de afweging of maatregelen dienen te worden getroffen dan wel dat hogere waarden voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting behoren te worden gesteld als bedoeld in artikel 87f van de Wet geluidhinder.
2.5. [appellante] voert aan dat de minister ten onrechte ter plaatse van de geluidgevoelige objecten geen metingen heeft verricht om de geluidbelasting vanwege de Rijksweg A1 te bepalen.
2.5.1. De minister brengt naar voren dat op grond van de Wet geluidhinder bij wijziging van een rijksweg de geluidsituatie één jaar voor aanvang van de werkzaamheden en 10 jaar na openstelling van de weg worden vastgesteld. De geluidbelasting van deze toekomstige situatie kan volgens de minister onder verwijzing naar de toelichting bij het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 slechts door middel van berekeningen en niet door middel van metingen worden vastgesteld. De in de Wet geluidhinder neergelegde grenswaarden, waaraan de berekende geluidbelasting moet worden getoetst, zijn gebaseerd op jaargemiddelde waarden. Dat betekent zijns inziens dat rekening is gehouden met de (toekomstige) jaargemiddelde verkeersintensiteiten op een weekdag. Effecten die slechts gedurende een beperkte periode optreden worden daarbij buitenbeschouwing gelaten. Wel wordt bij de berekening overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 een zogenoemde “meteocorrectie” toegepast, teneinde rekening te houden met de invloed van verschillende windrichtingen, waardoor het geluidniveau ter plaatse van woningen op bepaalde momenten in het jaar kan fluctueren. Daarnaast wordt rekening gehouden van de hoogteligging van de weg, alsmede met reflectie van het geluid tegen objecten en met afscherming van het geluid door geluidschermen of andere obstakels, aldus de minister.
2.5.2. Ingevolge artikel 110e van de Wet geluidhinder kan de minister regels stellen omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in deze wet, worden uitgevoerd.
De in dit voorschrift bedoelde regels zijn uitgewerkt in het Reken- meetvoorschrift geluidhinder 2006.
Ingevolge artikel 3.3 van het Reken- een meetvoorschrift 2006 wordt het equivalente geluidsniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II.
Het tweede artikellid bepaalt dat in afwijking van het eerste lid kan het equivalente geluidsniveau worden bepaald volgens de in hoofdstuk 1 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode I, indien de desbetreffende situatie binnen het toepassingsgebied van die Standaardrekenmethode I valt.
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste en tweede lid kan het equivalente geluidsniveau tevens worden bepaald volgens de Standaardmeetmethode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage III, indien de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die Standaardmeetmethode.
2.5.3. Het akoestisch onderzoek is met toepassing van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 en de daarin weergegeven standaardrekenmethode II uitgevoerd.
In hetgeen [appellante] betoogt bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de minister de geluidbelastingen niet heeft kunnen vaststellen op basis van rekenmodellen. De Wet geluidhinder noch het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 brengt een hiërarchie aan tussen de in de hiervoor genoemde regeling weergegeven bepalingsmethoden. Binnen hun toepassingsgebied zijn alle methoden toegestaan. De keuze tussen de verschillende methoden, mits gehanteerd binnen het toepassingsgebied, is aan het bevoegd gezag. Op grond van de wet is immers aan het bevoegd gezag opgedragen om het akoestisch onderzoek te verrichten.
[appellante] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat metingen van de bestaande situatie in dit geval tot een grotere nauwkeurigheid leiden dan berekeningen. Met de minister is de Afdeling van oordeel dat de toekomstige situatie alleen met behulp van modelberekeningen in kaart kan worden gebracht.
2.6. De Afdeling begrijpt het beroep van [appellante] in zoverre aldus dat zij van mening is dat zij schade zal leiden ten gevolge van het wegaanpassingsbesluit, nu door de uitbreiding van het aantal rijstroken zij niet het volle rendement van de verkeersstroom kan benutten voor de huidige en toekomstige bedrijfsactiviteiten op de verzorgingsplaats "Hackelaar".
2.6.1. De minister stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 17, eerste lid, van de Spoedwet wegverbreding en artikel 10 van het wegaanpassingsbesluit een belanghebbende die schade zal leiden als gevolg van het bestreden besluit een verzoek kan indienen om de schade vergoed te krijgen. De Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 is van toepassing. Hiervoor staat een zelfstandige procedure open.
2.6.2. Ingevolge artikel 10 van het wegaanpasisngsbesluit kent, voor zover hier van belang, de minister van Verkeer en Waterstaat, indien een belanghebbende ten gevolge van het onherroepelijk wegaanpassingsbesluit of ten gevolge van een onherroepelijk besluit ter uitvoering van dit wegaanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Spoedwet wegverbreding schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, op grond van artikel 17, eerste lid, van de Spoedwet wegverbreding, op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Ter invulling van het gestelde in artikel 17, eerste lid, van de Spoedwet wegverbreding, is ter zake de "Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999" van toepassing, met uitzondering van artikel 2, eerste lid, van voornoemde regeling. Een verzoek om schadevergoeding kan worden ingediend vanaf het moment dat het wegaanpassingsbesluit is vastgesteld. De minister zal een beslissing op een verzoek om schadevergoeding niet eerder nemen dan nadat het wegaanpassingsbesluit onherroepelijk is geworden.
2.6.3. Niet is gebleken dat aan de belangen van [appellante] onvoldoende gewicht is toegekend en dat ten aanzien van de eventuele schade niet in redelijkheid volstaan kon worden met een verwijzing naar de in artikel 10 van het wegaanpassingsbesluit genoemde Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010