ECLI:NL:RVS:2010:BM7742

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004025/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor gemeentelijk monument

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juni 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoekers] tegen het college van burgemeester en wethouders van Laren, naar aanleiding van een besluit van 30 juni 2009 waarbij aan [vergunninghouder] ontheffing en een bouwvergunning is verleend voor het vergroten van een woning en het plaatsen van een overkapping op een perceel te [plaats]. De [verzoekers] hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die hun beroep ongegrond had verklaard. Ze vorderden schorsing van het besluit van 30 juni 2009, stellende dat de woning als gemeentelijk monument is aangewezen en dat zij belang hebben bij het behoud ervan in oorspronkelijke staat. Tijdens de zitting op 8 juni 2010 is het verzoek behandeld, waarbij zowel de [verzoekers] als het college en de [vergunninghouder] aanwezig waren. Het college heeft betoogd dat schorsing van het besluit de stabiliteit van de woning niet ten goede zal komen en dat de bouw verder gevorderd is. De voorzitter heeft overwogen dat de belangen van de [verzoekers] niet opwegen tegen de belangen van de [vergunninghouder] en het college. De conclusie was dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004025/2/H1.
Datum uitspraak: 11 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2010 in zaak nrs. 10/593 en 09/3358 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Laren (hierna:
het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing, vergunning krachtens de Monumentenverordening van Laren en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning en het plaatsen van een overkapping op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij uitspraak van 16 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de
Raad van State ingekomen op 23 april 2010, hoger beroep ingesteld.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2010. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juni 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. M.E. Jendsen, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. S. van Hengel, advocaat te Etten-Leur, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt tot schorsing van het besluit van 30 juni 2009. Daaraan hebben [verzoekers] ten grondslag gelegd dat de op het perceel staande woning is aangewezen als gemeentelijk monument en zij belang hebben bij het behoud er van in oorspronkelijke staat. Zonder de schorsing zal de bouw worden voltooid en zullen onomkeerbare gevolgen in het leven worden geroepen.
2.2. [vergunninghouder] en het college hebben ter zitting mede aan de hand van foto's van 4 juni 2010 aannemelijk gemaakt dat een deel van de woning in augustus 2009 is gesloopt tot op de dwarsbeuken. Nadien zijn grondwerkzaamheden verricht ten behoeve van de wederopbouw en vergroting van dit deel van de woning. Zodra de daarvoor bestelde stenen zijn afgeleverd, zal met de afbouw worden begonnen. Het college heeft ter zitting gesteld dat schorsing van het besluit van 30 juni 2009 de stabiliteit van de als gemeentelijk monument aangewezen woning niet ten goede zal komen en deze in slechte staat zal komen te verkeren, indien thans niet kan worden afgebouwd. [verzoekers] hebben dat niet bestreden.
Gelet hierop, rechtvaardigen de aan het verzoek ten grondslag gelegde belangen het treffen van de verzochte voorziening, in het licht van de daardoor benadeelde belangen, niet. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat, indien in rechte tenslotte zou komen vast te staan dat de ontheffing en bouwvergunning niet mochten worden verleend, de krachtens die vergunning verrichte bouwwerkzaamheden ongedaan gemaakt kunnen en moeten worden.
De conclusie is dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2010
531.