ECLI:NL:RVS:2010:BM7796

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902032/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • G.N. Roes
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Wansinktracé e.o. door college van gedeputeerde staten van Overijssel

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Wansinktracé e.o." door het college van gedeputeerde staten van Overijssel, dat op 13 januari 2009 is genomen. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Rijssen-Holten op 26 mei 2008. Appellanten, bestaande uit twee groepen, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan. De eerste groep appellanten, die een autobedrijf en motorbrandstoffenverkooppunt exploiteert, betoogt dat het plan hen nadelig zal beïnvloeden door een afname van verkeersbewegingen op de Oranjestraat, wat leidt tot omzetverlies. Ze stellen dat de in- en uitrit van hun bedrijf niet meer gebruikt kan worden en dat dit een verkeersonveilige situatie zal creëren. De tweede groep appellanten is van mening dat de noodzaak van het Wansinktracé onvoldoende is aangetoond en dat de maximumsnelheid van 50 km/u leidt tot verkeersonveilige situaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepen ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de raad de belangen van de appellanten voldoende heeft afgewogen en dat de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan de bedrijfsbelangen. De Afdeling concludeert dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de besluitvorming niet in strijd met het recht is voorbereid of genomen.

Uitspraak

200902032/1/R2.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2009, nr. 2009/0001313, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rijssen-Holten bij besluit van 26 mei 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Wansinktracé e.o.".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2009, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2009, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 21 april 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Door [appellanten sub 1] is een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2010, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en [appellanten sub 2], in persoon, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door C. van Bart en H.J. Hoksbergen, beiden werkzaam bij de gemeente, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in het zogenoemde Wansinktracé, als onderdeel van een verkeerslus, ten behoeve van het verkeersveilig en verkeersluw maken van het centrum van Holten.
[appellanten sub 1]
2.3. Het beroep van [appellanten sub 1] is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeer", voor zover gelegen in de nabijheid van de percelen [locatie 1 en 2].
[appellanten sub 1] betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met hun bedrijfsbelangen. Zij voeren hiertoe aan dat het plan strekt tot een afname van het aantal verkeersbewegingen op de Oranjestraat en derhalve zal leiden tot omzetverlies voor hun autobedrijf en motorbrandstoffenverkooppunt. Voorts betogen zij dat de in het plan voorziene verdere verhoging van de H.J. Wansinkstraat met zich brengt dat de in- en uitrit van het bedrijf aan deze straat niet meer kan worden gebruikt en dat ter plaatse een verkeersonveilige situatie ontstaat. Bovendien zal door deze verdere verhoging de bevoorrading van het bedrijf worden bemoeilijkt. Subsidiair stellen [appellanten sub 1] dat, mochten hun belangen wel in de besluitvorming zijn betrokken, bij het vaststellen van het onderhavige plan het aanbieden van schadevergoeding in de rede had gelegen.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad de bij het plan betrokken belangen, waaronder de bedrijfsbelangen van [appellanten sub 1], voldoende heeft afgewogen en een doorslaggevend belang heeft kunnen toekennen aan de verkeersveiligheid en het verkeersluw maken van het centrum van Holten.
2.5. De plantoelichting vermeldt dat de hoeveelheid verkeer in Holten aanzienlijk is op een aantal wegvakken die liggen in het centrum van Holten. De ambitie bestaat om de omgevingskwaliteit en de verblijfskwaliteit daar sterk te verbeteren. Verder hebben de drukke wegen, zijnde de Oranjestraat en Dorpsstraat een relatief smal profiel, waardoor de verkeersveiligheid in het geding is. Het is de bedoeling de hoeveelheid verkeer in het centrum terug te dringen. Om dit te kunnen realiseren, moet de inrichting van de verkeersstructuur gericht zijn op het verkeersluw maken van het centrum en tegelijkertijd moeten vervangende verkeersroutes beschikbaar zijn. Eén van die maatregelen, die deze ontwikkeling gaat bewerkstelligen, is het realiseren van een centrumlus, waarvan het Wansinktracé deel uitmaakt, aldus de plantoelichting.
2.6. Op de percelen [locatie 1 en 2], welke eigendom zijn van [appellant sub 1 A], exploiteert [appellant sub 1 B] een autobedrijf en motorbrandstoffenverkooppunt. Het gedeelte van het bedrijf waar wordt gehandeld in auto’s wordt, evenals het motorbrandstoffenverkooppunt, thans ontsloten via de Oranjestraat. De in- en uitrit van het autoreparatiebedrijf bevinden zich thans aan de H.J. Wansinkstraat.
2.7. Niet in geschil is dat met de aanleg van het Wansinktracé is beoogd het verkeer op de Oranjestraat te laten afnemen, hetgeen een omzetdaling voor het autobedrijf van [appellant sub 1 B] met zich kan brengen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de raad de belangen van [appellanten sub 1] voldoende in de belangenafweging heeft betrokken en een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de verkeersveiligheid dat is gediend met de realisering van het plan dan aan de bedrijfsbelangen van [appellanten sub 1].
Daarbij betrekt de Afdeling dat niet in geschil is dat het bedrijf van [appellant sub 1 B] ook na realisering van het plan bereikbaar blijft vanaf de Oranjestraat en de H.J. Wansinkstraat. Wat betreft de in- en uitrit aan de H.J. Wansinkstraat hebben [appellanten sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het plan ertoe zal leiden dat ter plaatse een verkeersonveilige situatie zal ontstaan noch dat de bevoorrading van het bedrijf ernstig zal worden belemmerd. In dit kader wijst de Afdeling erop dat het toekomstige Wansinktracé na realisering van het plan slechts 12 centimeter hoger komt te liggen dan de huidige H.J. Wansinkstraat. Daarbij merkt de Afdeling op dat van de zijde van de raad is toegezegd dat de raad [appellant sub 1 B] zal helpen bij het overbruggen van dit hoogteverschil.
Wat de nadelige invloed van het plan op de omzet van het autobedrijf van [appellant sub 1 B] betreft, bestaat gelet op het vorenstaande geen grond voor de verwachting dat die omzetvermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan gediend worden. Evenmin ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat de raad reeds bij de vaststelling van het plan aanleiding had moeten zien om schadevergoeding aan [appellanten sub 1] aan te bieden.
2.8. Hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
[appellanten sub 2]
2.9. Het beroep van [appellanten sub 2] is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeer".
Zij betogen dat het nut en de noodzaak van het Wansinktracé onvoldoende inzichtelijk zijn.
Voorts betogen [appellanten sub 2] dat de H.J. Wansinkstraat ten onrechte zal worden ingericht als een weg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 50 km/u, zij vrezen dat hierdoor verkeersonveilige situaties ontstaan. [appellanten sub 2] wijzen erop dat in het Verkeer Structuur Plan Holten (hierna: VSP) uit 2000 en 2004 werd uitgegaan van een maximumsnelheid van 30 km/u en dat door een aantal deskundigen is geadviseerd deze snelheid te handhaven. Bovendien is er volgens de CROW-richtlijnen ter plaatse onvoldoende ruimte voor de aanleg van een weg met een maximumsnelheid van 50 km/u. Verder zijn [appellanten sub 2] van mening dat nu een verkeersluw centrum in het bestemmingsplan "Zilverzandtracé", anders dan in het VSP, wordt ingevuld door een zogenoemde knip de functionele invulling van de hoofdstructuur van het centrum onduidelijk is.
[appellanten sub 2] betogen verder dat een onevenredige verkeersdruk op de H.J. Wansinkstraat zal ontstaan doordat het centrum, anders dan volgens het VSP, niet verkeersluw zal worden en evenmin een noordelijke rondweg zal worden aangelegd. Anders dan de raad steeds heeft betoogd, zal er toch sprake zijn van doorgaand verkeer door het centrum.
Tevens betogen zij dat bij het bepalen van de verkeersintensiteiten van een te laag aantal motorvoertuigen is uitgegaan, nu de verkeershoofdstructuur uit het VSP slechts gedeeltelijk zal worden aangelegd. Gelet hierop is de verwachte stijging van de geluidbelasting hoger dan waarvan de raad uitgaat, aldus [appellanten sub 2].
Verder stellen zij dat door het college van burgemeester en wethouders weliswaar is geopperd om het doorgaande verkeer via het Zilverzandtracé en de verlengde Waagweg te leiden, zodat de noodzaak voor de aanleg van een noordelijke rondweg kleiner is, maar de raad heeft uiteindelijk bij haar besluit van 31 oktober 2005 hiertoe niet besloten. De verrichte onderzoeken lijken echter te zijn gebaseerd op de door het college van burgemeester en wethouders genoemde optie.
2.10. Het college stelt zich op het standpunt dat in het VSP 2005 is uitgegaan van de aanleg van het Zilverzandtracé, het Wansinktracé en een zogenoemde knip in de Dorpstraat.
Volgens het college is het Wansinktracé, anders dan de eerdere centrumlus, nooit aangeduid als weg met een maximumsnelheid van 30 km/u. Met de raad stelt het college zich op het standpunt dat het in het plan voorziene wegprofiel past in de richtlijnen van de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (hierna: ASVV) van 1996, uitgegeven door het CROW. Uit het verkeersonderzoek is niet gebleken dat het Wansinktracé onevenredig zal worden belast, noch dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op onjuiste gegevens, dan wel dat de berekende geluidswaarden onjuist zouden zijn, aldus het college.
2.11. Blijkens de plantoelichting is in Holten sprake van een al lang bestaande ontsluitingsstructuur. Van oudsher gaat de doorgaande oost-westverbinding door de kern van Holten. Voor het doorgaande verkeer is inmiddels de A1 gerealiseerd. Desondanks blijft de hoeveelheid verkeer in Holten aanzienlijk met 8.000 motorvoertuigen per etmaal op de drukste wegvakken. Bovendien hebben de drukke wegen in het Centrum, de Oranjestraat en de Dorpsstraat een relatief smal profiel, waardoor de verkeersveiligheid in het geding is.
Anders dan [appellanten sub 2] betogen, is eerst op 31 oktober 2005 het VSP definitief vastgesteld. De belangrijkste maatregelen uit het VSP hebben betrekking op aanpassingen aan de hoofdstructuur voor het autoverkeer, zijnde het verkeersluw inrichten van het centrum, de aanleg van de centrumlus (waaronder het Wansinktracé) en de aanleg van een wijkontsluitingsweg aam de oostzijde van Holten (het Zilverzandtracé).
Volgens het VSP is het doel van deze maatregelen het verbeteren van de omgevingskwaliteit in het centrum van Holten en het voorkomen van sluipverkeer door de toekomstige woonwijk De Kol.
Gezien het vorenstaande heeft het college kunnen uitgaan van het nut en de noodzaak van de aanleg van het Wansinktracé.
2.12. Ten aanzien van het betoog dat de maximumsnelheid van 50 km/u leidt tot verkeersonveilige situaties, stelt de Afdeling voorop dat tegen het verhogen van de maximumsnelheid in de bestemmingsplanprocedure niet kan worden opgekomen. Wel kan de maximumsnelheid een rol spelen bij de keuze voor een rijbaanprofiel en de daarmee samenhangende wegbreedte. Blijkens de stukken is bij de vaststelling van het plan wat betreft rijbaanprofiel en wegbreedte aansluiting gezocht bij het ASVV 1996. Het college heeft dit met recht niet onredelijk geacht.
2.13. Naar de in het plan voorziene ontwikkelingen is akoestisch onderzoek verricht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het op 11 maart 2008 geactualiseerde rapport "Wansinktracé te Holten, Akoestisch onderzoek t.b.v. bestemmingsplan", waarin gebruik is gemaakt van de verkeersgegevens voor het onderzoek ontleend aan het verkeersmodel van de gemeente Holten opgesteld door DHV voor het jaar 2020. Dit verkeersmodel gaat uit van onder meer een verkeersluw centrum, waarbij de Dorpsstraat is geknipt, het Wansinktracé en het Zilverzandtracé. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad bij de besluitvorming over het plan eveneens is uitgegaan van de hiervoor genoemde ontwikkelingen. [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van onjuiste verkeersintensiteiten dan wel van een daarmee samenhangende onjuiste geluidsbelasting.
2.14. Hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
Proceskosten
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
425.