ECLI:NL:RVS:2010:BM8783

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002843/1/M2 en 201002843/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor wijziging veehouderij in Dalfsen en bezwaar tegen geluidshinder

Op 8 februari 2010 verleende het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen een vergunning voor het wijzigen van een veehouderij op een perceel in Dalfsen. Dit besluit werd op 10 februari 2010 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben de appellanten, wonend te Dalfsen, op 23 maart 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens vroegen zij om een voorlopige voorziening, die op 21 april 2010 ter zitting werd behandeld. De vergunninghouder was ook aanwezig tijdens de zitting.

De appellanten stelden dat de werkelijke bedrijfsvoering niet overeenkomt met de vergunde situatie, omdat er meer ruwvoeropslag werd vergund dan nodig was. De Raad van State oordeelde dat de aanvraag en de bijbehorende tekeningen bepalend zijn voor de vergunning, en dat de stelling van de appellanten niet kon worden gevolgd. Ook de beroepsgrond over de niet-naleving van de vergunningvoorschriften werd verworpen, omdat deze niet betrekking had op de rechtmatigheid van de vergunning.

De appellanten vreesden geluidshinder door de inrichting, vooral omdat de woning van een van de appellanten, die ook een Bed and Breakfast exploiteert, onvoldoende bescherming zou bieden. De Raad van State oordeelde dat het college niet had onderzocht wat de geluidbelasting op de gevel van deze woning zou zijn, en dat het besluit in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van de appellanten werd gegrond verklaard, en het besluit van het college werd vernietigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het college werd opgedragen het griffierecht aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

201002843/1/M2 en 201002843/2/M2.
Datum uitspraak: 16 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Dalfsen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het wijzigen van een veehouderij op het perceel [locatie] te Dalfsen. Dit besluit is op 10 februari 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2010, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2010, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.A. Uilen en K.W. Roeberts, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder] verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellanten] voeren aan dat de werkelijke bedrijfsvoering niet in overeenstemming is met de vergunde situatie, nu een grotere capaciteit aan ruwvoeropslagen wordt vergund dan voor de hoeveelheid aan te voeren ruwvoer noodzakelijk is.
2.2.1. Uit het stelsel van de Wet milieubeheer volgt dat het bevoegde gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 oktober 2009 in zaak nr.
200809333/1) is de aanvraag met de bijbehorende tekeningen bepalend voor hetgeen is vergund, waaraan niet kan afdoen dat de feitelijke situatie afwijkt van de aangevraagde situatie. De stelling van [appellanten] dat de werkelijke bedrijfsvoering niet in overeenstemming is met de vergunde situatie kan daarom niet worden gevolgd.
De beroepsgrond faalt.
2.3. [appellanten] voeren aan dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellanten] vrezen geluidhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting. Daartoe voeren zij aan dat de woning van [een van de appellanten] - deze omvat mede een Bed and Breakfast - onvoldoende bescherming geniet tegen geluidhinder.
2.4.1. Ingevolge punt 5 van het dictum van het bestreden besluit zijn de in de revisievergunning van 15 december 2008 opgenomen geluidvoorschriften voor deze uitbreiding van overeenkomstige toepassing met de beperking dat, voor zover hier van belang, voorschrift 2.1 geldt voor de gecumuleerde geluidbelasting vanwege de bestaande inrichting en de bij het bestreden besluit vergunde uitbreiding.
Ingevolge voorschrift 2.1 van de revisievergunning van 15 december 2008 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, namelijk de representatieve bedrijfssituatie, ter plaatse van de vergunningpunten 01 en 02 niet meer bedragen dan:
- 40 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode);
- 35 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode);
- 30 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder, in onder meer haar uitspraak van 25 januari 2001, in zaak nr. E03.98.0940 (aangehecht), heeft geoordeeld, gelden, voor zover de aard van de vergunning en de aard van de veranderingen zich daartegen niet verzetten, de voorschriften van de onderliggende vergunning ook voor de wijzigingen die nadien bij een veranderingsvergunning zijn vergund. Dit laat onverlet dat het bevoegd gezag gehouden is overeenkomstig de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer te beoordelen of de voorschriften die alsdan voor de veranderingen zouden gelden, nodig en toereikend zijn in het belang van de bescherming van het milieu.
2.4.3. De in voorschrift 2.1 van de milieuvergunning van 15 december 2008 gestelde geluidgrenswaarden zien op de geluidbelasting op de gevels van een tweetal woningen gelegen aan [locatie A] onderscheidenlijk [locatie B]. Deze beoordelingspunten zijn aan de zuid- en westzijde van de inrichting gelegen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de woning De [locatie C] van [een van de appellanten] met in begrip van de Bed en Breakfast is gesitueerd aan de oostzijde van de inrichting. De afstand tussen dit geluidgevoelig object en de inrichting is ongeveer 120 meter.
2.4.4. De verandering van de inrichting vindt volgens figuur 1 uit het naar aanleiding van het akoestisch onderzoek opgestelde rapport dat bij de aanvraag behoort en deel uitmaakt van het bestreden besluit in samenhang bezien met de bij het bestreden besluit behorende tekening van 25 november 2009, onder meer plaats aan de oostelijke zijde van de inrichting. De verandering van de inrichting bestaat in zoverre uit een uitbreiding van de inrichting aldaar met ruwvoeropslagen K2 en K3. Ook wordt plaat J naar deze zijde van de inrichting verplaatst.
2.4.5. De woning van [een van de appellanten] is niet eerder als beoordelingspunt in het kader van de eerdere vergunningverlening betrokken. [een van de appellanten] geniet slechts tot op zekere hoogte bescherming van de voor de aan de zuid- en westzijde gelegen beoordelingspunten 01 en 02 in voorschrift 2.1 van de milieuvergunning 15 december 2008 gestelde geluidgrenswaarden. Het college heeft ook bij het nemen van het bestreden besluit nagelaten te onderzoeken wat de geluidbelasting is op de gevel van de woning van [een van de appellanten] vanwege het in werking zijn van de gewijzigde inrichting en of de geluidvoorschriften die alsdan voor de veranderingen zouden gelden in zoverre voor deze woning toereikend zijn. Dit wringt te meer nu juist de werking van de inrichting aan de kant van de woning van [een van de appellanten] wijzigt. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
De beroepsgrond slaagt.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen van 8 februari 2010;
III. wijst het verzoek af;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010
375-648.