200906503/1/R1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 27 mei 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Oud Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Harmsma, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingediend door [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F] is niet-ontvankelijk. Vaststaat dat [appellant] en [appellant G] wel een zienswijze tegen het ontwerpplan hebben ingediend, zodat het beroep van [appellant] en anderen in zoverre ontvankelijk is.
2.2. Het plan maakt onder meer vernieuwing van de woonbebouwing in de Grunobuurt-Noord mogelijk en heeft betrekking op de wijken Herewegbuurt, Rivierenbuurt, Grunobuurt en Laanhuizen.
2.3. [appellant] en anderen, woonachtig in de Grunobuurt-Noord, betogen dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld hun visie te geven op de herontwikkeling van de Grunobuurt-Noord. In hun visie had in plaats van nieuwbouw kunnen worden volstaan met het opknappen van de huidige bebouwing en het toevoegen van nieuwe (grondgebonden) woningen aan de bestaande woningvoorraad. [appellant] en anderen betogen voorts dat het gebruik maken van een verzoek om vrijstelling van het voorheen geldende plan krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor een deel van de Grunobuurt-Noord niet rechtmatig is. Ook is naar hun mening de omvang van het plangebied in strijd met de wet zodanig beperkt dat invulling van het plan door slechts één ontwikkelaar ter hand kan worden genomen.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan de uitvoering mogelijk maakt van het stedenbouwkundig plan Grunobuurt-Noord dat hij op 19 juli 2006 heeft vastgesteld na het zorgvuldig doorlopen van een voorbereidingstraject waarin herhaalde malen met bewoners en omwonenden overleg is geweest en dat een breed draagvlak heeft. [appellant] en anderen zijn naar de mening van de raad niet gehinderd in het uitdragen van hun visie. Zij hebben echter volstaan met het overleggen van globale opties. Een alternatief plan is noch in de inspraakfase noch in het kader van de zienswijzen overgelegd. Het verzoek tot het verlenen van een vrijstelling op grond van artikel 19 WRO van het voorheen geldende bestemmingsplan staat, aldus de raad, los van de vaststelling van het plan. Van het verzoek om vrijstelling zal enkel gebruik worden gemaakt bij een onverhoopte vertraging in de bestemmingsplanprocedure. Voorts acht de raad het niet noodzakelijk in het plan ten aanzien van de Grunobuurt-Noord een nader uit te werken bestemming of een flexibiliteitsregeling op te nemen, nu juist voor de ontwikkeling van de Grunobuurt-Noord tussen de gemeente en betrokken partijen ten aanzien van de uitvoering van het plan overeenstemming bestaat in het verwezenlijken van het stedenbouwkundig plan.
2.5. Het betoog van [appellant] en anderen voor zover dat betrekking heeft op de mogelijkheid van inspraak en het betrokken worden bij de planinhoud faalt. [appellant] en anderen hebben een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend die de raad bij zijn besluitvorming heeft betrokken maar niet heeft overgenomen. Voor de raad bestond geen wettelijke verplichting hen in dit geval ook op een andere manier bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te betrekken. Evenmin zijn er aanknopingspunten dat daartoe uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming aanleiding bestond. In dit verband is van belang dat het plan een ruimtelijke vertaling is van een stedenbouwkundig plan bij de totstandkoming waarvan [appellant] en anderen ook zijn betrokken.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat de raad meer onderzoek had moeten doen naar de haalbaarheid van renovatie van bestaande woningen en de bouw van meer (grondgebonden) woningen, wordt overwogen dat het gemeentebestuur sedert 2000 in het kader van de wijkvernieuwing meerdere onderzoeken heeft verricht naar de mogelijkheden de woningvoorraad te verbeteren. Op grond van een haalbaarheidstudie uit 2002 naar mogelijkheden van restauratie en samenvoeging van woningen, heeft de raad vanwege de eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad en de slechte woon- en bouwtechnische staat van de woningen, na afweging van alle belangen en kosten uiteindelijk gekozen voor sloop en nieuwbouw. Deze keuze is vastgelegd in het stedenbouwkundig plan van 2006 dat de raad thans in het plan heeft vastgelegd. Daarmee heeft de raad voldoende aandacht geschonken aan de mogelijkheden voor verbetering van de woningen in het plangebied.
Ook faalt het betoog van [appellant] en anderen voor zover dat betrekking heeft op de begrenzing van het plan. Daartoe wordt overwogen dat de raad bij de vaststelling van die grenzen een grote beleidsvrijheid toekomt, mits daarmee niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht wordt gehandeld. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de omvang van het plangebied meerdere wijken betreft en ten aanzien van de Grunobuurt-Noord mede dat deel bevat waarop het stedenbouwkundig plan ziet waaraan met dit plan uitvoering wordt gegeven.
Het betoog van [appellant] en anderen dat de omvang van het plangebied in strijd met de wet zodanig beperkt is dat invulling van het plan door slechts één ontwikkelaar ter hand kan worden genomen, mist feitelijke grondslag.
Ook faalt het betoog van [appellant] en anderen voor zover dat ziet op een ingediend verzoek tot vrijstelling op grond van artikel 19 WRO. In de voorliggende procedure staat uitsluitend het besluit tot vaststelling van het plan ter beoordeling.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betrekking heeft op de Grunobuurt-Noord strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover ingediend door [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Nolles
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010