ECLI:NL:RVS:2010:BM8848

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906370/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • W.J. Deetman
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor wijziging tankstation op basis van Wet milieubeheer

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Kampen op 7 juli 2009 geweigerd om aan [appellante] een vergunning te verlenen voor het veranderen van haar bestaande tankstation aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 15 juli 2009 ter inzage gelegd. [appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld op 21 september 2009. De zaak is behandeld op 12 april 2010, waarbij zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 23 juni 2010 geoordeeld dat het college terecht de vergunning heeft geweigerd. De weigering was gebaseerd op overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en strijd met het geldende bestemmingsplan. De Afdeling heeft vastgesteld dat de aangevraagde verandering, die de uitbreiding van de inrichting met een verkooppunt voor autogas inhield, in strijd was met het bestemmingsplan "Europa-Allee". Het college had eerder al afwijzend beslist op een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan, en de provincie Overijssel was niet voornemens om medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft verder overwogen dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om de vergunning te weigeren op basis van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor vergunningen in het belang van de bescherming van het milieu en de naleving van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200906370/1/M1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college geweigerd aan [appellante] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer te verlenen voor het veranderen haar bestaande tankstation aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 juli 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Het college heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.W. Both, advocaat te Kampen, [gemachtigde] en J.M. Lammertink, en het college, vertegenwoordigd door D.A.J. Verhoeven-Prosper, werkzaam bij de gemeente, en S. Ververs, werkzaam bij de Brandweer Regio IJssel-Vecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Het college betoogt dat het beroep op enkele punten niet-ontvankelijk is, omdat in zoverre geen zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbesluit naar voren zijn gebracht.
2.1.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat in beroep slechts categorieën milieugevolgen als besluitonderdelen aan de orde kunnen worden gesteld waarover een zienswijze naar voren is gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten. Bij besluiten inzake milieuvergunningen worden de beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen als onderdelen van een besluit in vorenbedoelde zin aangemerkt.
De door het college bedoelde beroepsgronden hebben betrekking op externe veiligheid. [appellante] heeft zienswijzen over dit besluitonderdeel naar voren gebracht. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
Inhoud bestreden besluit
2.2. De aangevraagde verandering betreft de uitbreiding van de inrichting met een verkooppunt voor autogas door middel van de plaatsing van een LPG-installatie met een ondergrondse LPG-tank, een vulpunt en een afleverzuil. Bij besluit van 8 augustus 2007 heeft het college afwijzend op de aanvraag beslist. Dit besluit is door de Afdeling bij uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr.
200706472/1vernietigd.
Bij het bestreden besluit heeft het college opnieuw op de aanvraag beslist. Blijkens het bestreden besluit heeft het college aan de weigering van de vergunning overwegingen met betrekking tot externe veiligheid, in het bijzonder het groepsrisico, en met betrekking tot strijd met het geldende bestemmingsplan ten grondslag gelegd.
Algemeen toetsingskader
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge het derde lid, zoals dat bij de Wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 297) met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 is gewijzigd, voor zover hier van belang, kan de vergunning in afwijking van het eerste lid tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Vertrouwensbeginsel
2.4. [appellante] betoogt dat in het verleden bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij binnen haar inrichting een LPG-installatie zou mogen oprichten en exploiteren. Het college had volgens haar de vergunning dan ook niet mogen weigeren.
2.4.1. [appellante] heeft deze beroepsgrond reeds aangevoerd in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr. 200706472/1. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in dit geval niet is gebleken van concrete toezeggingen van het college dat de gevraagde vergunning zou worden verleend. Nu [appellante] op dit punt geen nieuwe feiten of argumenten naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding hierover thans anders te oordelen.
Deze beroepsgrond faalt.
Planologie
2.5. [appellante] kan zich niet met de weigering van de vergunning verenigen. In de eerste plaats voert zij aan dat het college ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de vergunning wegens strijd met het bestemmingsplan dient te worden geweigerd. In dit verband voert [appellante] aan dat zij tegelijk met de aanvraag om een vergunning op grond van de Wet milieubeheer heeft verzocht om vrijstelling van het bestemmingsplan, dan wel om wijziging van het bestemmingsplan. Verder betoogt [appellante] dat het college ten onrechte niet heeft overlegd met de provincie Overijssel over de vraag of de exploitatie van een tankstation met LPG op deze locatie planologisch mogelijk kan worden gemaakt.
2.5.1. Het college heeft aan zijn besluit tot weigering van de vergunning mede ten grondslag gelegd dat de aangevraagde exploitatie van een tankstation met LPG op de onderhavige locatie in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat niet is te voorzien dat deze activiteit alsnog planologisch mogelijk zal worden gemaakt. In dat verband stelt het college dat reeds afwijzend is beslist op het door [appellante] ingediende verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan, dat de provincie Overijssel de exploitatie van een LPG-tankstation op deze locatie evenmin wil toestaan en dat het bestemmingsplan niet binnen afzienbare tijd zodanig zal worden gewijzigd, dat deze activiteit ter plaatse zal worden toegestaan.
2.5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de aangevraagde verandering van de inrichting, waarbij het tankstation wordt uitgebreid met een LPG-installatie, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Europa-Allee". Bij besluit van 11 juni 2007 heeft de raad van de gemeente Kampen besloten de gevraagde medewerking inzake een wijziging van het bestemmingsplan "Europa-Allee" om LPG-verkoop bij de inrichting mogelijk te maken te weigeren. Voorts heeft de raad bij besluit van 6 september 2007 afwijzend beslist op het verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan. Deze besluiten staan in deze procedure niet ter beoordeling.
Voor zover [appellante] heeft betoogd dat de met het bestemmingsplan strijdige situatie kan worden opgeheven, overweegt de Afdeling het volgende. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat zowel de gemeente Kampen als de provincie Overijssel niet voornemens zijn medewerking te verlenen aan planologische besluitvorming die ertoe strekt de exploitatie van een tankstation met LPG op het terrein van de inrichting alsnog mogelijk te maken. De Afdeling is daarom van oordeel dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de in artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer neergelegde bevoegdheid de vergunning te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.
Deze beroepsgrond faalt.
Overige beroepsgronden
2.6. De Afdeling overweegt voorts het volgende. Uit het systeem van de Wet milieubeheer volgt dat de vergunning kan worden geweigerd indien één grond voor weigering van de vergunning aanwezig is. Zoals hiervoor is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het college in dit geval heeft kunnen besluiten de vergunning met toepassing van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer wegens strijd met het bestemmingsplan te weigeren. Deze grond volstaat om de vergunning te kunnen weigeren. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven. Dit brengt mee dat [appellante], ook indien de door haar aangevoerde beroepsgronden inzake het aspect externe veiligheid zouden slagen, niet kan bereiken wat zij met het instellen van het beroep beoogt te bereiken, te weten vernietiging van het bestreden besluit.
Gelet hierop is het beroep in zijn geheel ongegrond en behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
Conclusie
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010
483.