200908651/1/H1.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Spectate B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2009 in zaak nr. 09/854 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan Spectate bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een reclamemast ter hoogte van Provincialeweg 39 te Amsterdam Zuidoost.
Bij besluit van 6 maart 2009 heeft het dagelijks bestuur opnieuw het door Spectate daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, geweigerd voor het bouwplan vrijstelling te verlenen en het besluit van 11 januari 2005 gehandhaafd onder aanvulling van de motivering ervan.
Bij uitspraak van 30 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Spectate daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Spectate bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2009, hoger beroep ingesteld. Zij heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 13 november 2009.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Spectate heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2010, waar Spectate, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann en J.C. Woerlee, bijgestaan door dr. ir. N. de Vreeze, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. E.C. Tessensohn en mr. K. van Veenendaal, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door E.J. van Voskuijlen, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan heeft betrekking op een verlichte reclamemast met een bouwhoogte van 28 meter. Het is voorzien op gronden waaraan volgens het bestemmingsplan "Gaasperdam" de bestemming "Recreatiegebied I" is toegekend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, mogen op de gronden bestemd voor "Recreatiegebied I" ten dienste van deze bestemming, met inachtneming van het bepaalde in de leden 5 en 6, slechts worden opgericht:
a. gebouwen ten behoeve van horecabedrijven (cafés, restaurants, consumptiekiosken c.a.);
b. gebouwen ten behoeve van de sportbeoefening (overdekt zwembad, openluchtbad, maneges, watersportinrichtingen en andere sportinrichtingen c.a., met inbegrip van ten hoogste één dienstwoning per vestiging);
c. gebouwen ten behoeve van sociaal-recreatieve doeleinden (jeugdcentra, kampeerterreinen c.a.);
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het tweede lid mag de in het eerste lid genoemde bebouwing slechts worden gebruikt voor de doeleinden, waartoe zij is of wordt opgericht, terwijl de voor deze bebouwing benodigde grond slechts als zodanig mag worden gebruikt.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, geldt voor de in het eerste lid genoemde gronden en bebouwing als maximumhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 10 m.
Ingevolge het achtste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het vijfde lid, voor wat betreft de bouwhoogte van de bebouwing ten behoeve van het bouwen van lift- en trappenhuizen, schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, lichtkappen, koepels, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, alsmede antennes en soortgelijke bouwwerken, mits de feitelijke bouwhoogten met niet meer dan 2 m worden overschreden, alsmede voor wat betreft maximaal 1 toren, die een bouwhoogte van maximaal 30 m mag verkrijgen, mits het grondoppervlak daarvan niet meer bedraagt dan 100 m².
2.2. Spectate betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij reeds bij uitspraak van 13 november 2007 in zaak nr. 06/1614 over het geschil heeft geoordeeld en het dagelijks bestuur geen rechtsmiddelen tegen bedoelde uitspraak heeft aangewend, zodat deze in rechte onaantastbaar is. Uit die uitspraak volgt dat het dagelijks bestuur gebruik kon maken van de vrijstellingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 11, achtste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, omdat in die uitspraak niet in geschil was dat het bouwplan ten dienste staat van de bestemming, aldus Spectate. Voorts heeft de rechtbank volgens Spectate in bedoelde uitspraak het bouwplan in overeenstemming geacht met de Beleidsnota Grootschalige Reclamemasten 1999 (hierna: de Beleidsnota 1999).
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. In de uitspraak van 13 november 2007 heeft de rechtbank geoordeeld dat vaststaat dat het bouwplan de toegestane bouwhoogte overschrijdt en dat het dagelijks bestuur onvoldoende heeft gemotiveerd welke vrijstellingmogelijkheden hij heeft onderzocht en niet is ingegaan op de bevoegdheid als vermeld in artikel 11, achtste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Uit de uitspraak volgt, anders dan Spectate betoogt, niet dat het dagelijks bestuur gebruik kon maken van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen krachtens artikel 11, achtste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Voorts heeft de rechtbank in de uitspraak geoordeeld dat het dagelijks bestuur onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet voldoet aan het bepaalde in de Beleidsnota 1999 ten aanzien van de gebieden waarin grootschalige reclamemasten worden toegestaan. Daarmee heeft de rechtbank, anders dan Spectate betoogt, niet geoordeeld dat het bouwplan daaraan voldoet.
2.3. Spectate betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan voldoet aan het bepaalde in artikel 11, achtste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, zodat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid kon weigeren gebruik te maken van die bevoegdheid om vrijstelling voor het bouwplan te verlenen.
2.3.1. Dit betoog slaagt evenmin. Het dagelijks bestuur heeft zich in het besluit van 6 maart 2009 op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet ten dienste staat van de bestemming "Recreatiegebied I". De rechtbank heeft het dagelijks bestuur terecht gevolgd in dit standpunt. Dat via de reclamemast reclame kan worden gemaakt voor recreatieve activiteiten maakt niet dat die mast ten dienste staat van en in overeenstemming is met de bestemming "Recreatiegebied I", net zo min als de naamsaanduiding van het ter plaatse gevestigde AC-restaurant in de top van de mast meebrengt dat die mast in overeenstemming met de bestemming is. Dat Spectate een overeenkomst heeft gesloten met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AC restaurants en hotels B.V. voor het plaatsen van reclamemasten, maakt evenmin dat de mast in overeenstemming met de bestemming is. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was voor het bouwplan vrijstelling te verlenen krachtens artikel 11, achtste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Hetgeen Spectate overigens betoogt ten aanzien van deze bevoegdheid behoeft dan ook geen bespreking.
2.4. Spectate betoogt subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid kon weigeren voor het bouwplan vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen, omdat de voorziene locatie voldoet aan de criteria voor het plaatsen van een grootschalige reclamemast zoals vermeld in de Beleidsnota 1999.
2.4.1. In de Beleidsnota 1999 zijn ten aanzien van de plaatsingsmogelijkheden van grootschalige reclamemasten de volgende voorschriften opgenomen:
- uitgangspunt is dat de grootschalige reclamemasten voor buitenreclame uitsluitend in openbaar gebied worden geplaatst door of in opdracht van de gemeente.
- grootschalige reclamemasten uitsluitend toestaan ten behoeve van buitenreclame en niet ten behoeve van gevelreclame voor particuliere vestigingen.
- grootschalige reclamemasten alleen toestaan in gebieden langs de autosnelwegen (Ringweg), die vanwege hun functie een indifferent karakter hebben, zoals kantoorstroken, bedrijfs- en industrieterreinen. Bij voorkeur in combinatie met op- en afritten van stadsautowegen en snelwegen.
- de minimale onderlinge afstand moet zo groot zijn dat niet meer dan één mast tegelijk zichtbaar is: circa 3 km. Dit betekent in de praktijk voor Amsterdam maximaal 10 stuks rond de stad, c.q. de Ringweg, zoals die op de kaart (nummer 114-09/99) zijn aangegeven.
- verdichting van het aantal reclamemasten door particuliere initiatieven op eigen terrein moet voorkomen worden door vergelijkbare, c.q. gelijkvormige masten ten behoeve van voornoemden (gevelreclame) aan de hand van dezelfde criteria als die voor de grootschalige masten, te laten beoordelen door de Commissie voor Welstand.
2.4.2. In het besluit van 6 maart 2009 heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met de Beleidsnota 1999, onder meer omdat de locatie niet is gelegen in een gebied met een indifferent karakter. Het dagelijks bestuur heeft daartoe overwogen dat uit de in de voorschriften van de Beleidsnota 1999 genoemde voorbeelden, te weten kantoorstroken, bedrijfs- en industrieterreinen, valt af te leiden dat zich op een indifferent gebied meerdere gebouwen bevinden. In dit geval bevindt zich slechts één gebouw, te weten een hotel, in het gebied, zodat dit gebied niet als indifferent kan worden aangemerkt, aldus het besluit. Het gebied heeft volgens het dagelijks bestuur, ondanks de aanwezigheid van de snelweg, overwegend een landschappelijke, groene, recreatieve dan wel woonbestemming en plaatsing van een grootschalige reclamemast doet afbreuk aan het open, landelijke en groene karakter van het gebied. Het dagelijks bestuur heeft voorts vermeld dat de uitstraling van de reclamemast zich uitstrekt over het landelijk gebied en de Gaasp, een gebied met een grote landschappelijke en recreatieve waarde, dat daarnaast de uitstraling van de grootschalige reclamemast zich - aan de andere kant van de A9 - over het nabij gelegen woongebied Kantershof uitstrekt en dat het belang van de zichtbaarheid van de reclamemast conflicteert met de belangen van het wonen en het landelijk gebied.
2.4.3. De rechtbank heeft, gelet op de hiervoor onder 2.4.2 weergegeven motivering, terecht voldoende onderbouwd geacht dat de voorziene locatie niet is gelegen in een indifferent gebied als bedoeld in de Beleidsnota 1999. Dat, naar door Spectate gesteld, ter hoogte van de plaats waar de mast is voorzien ook een restaurant en een kantoorgebouw aanwezig zijn, betekent nog niet dat hier sprake is van een indifferent gebied. Uit de in de Beleidsnota 1999 gegeven voorbeelden van zodanige gebieden en de daaraan voorafgaande uiteenzetting omtrent de inpasbaarheid van grootschalige reclamemasten in de omgeving kan worden opgemaakt dat met het begrip indifferent gebied is gedoeld op een gebied met een zodanige omvang en graad van bebouwing dat de reclamemast, gegeven de bebouwingskenmerken en de functie van dat gebied, daarin past en daarom geen onaanvaardbare inbreuk maakt op het karakter van dat gebied. Uit het overgelegde en ter zitting nader toegelichte fotomateriaal is gebleken dat de plaats waar de mast is gesitueerd zich bevindt op een vrij klein, van de directe omgeving te onderscheiden, perceel. De directe omgeving van dat perceel draagt voor een groot deel een groen en landelijk karakter. Er is geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur bij de invulling van het begrip indifferent gebied alleen het perceel had dienen te betrekken en niet deze omgeving. Dat de mast vanuit een aantal zichthoeken wegvalt achter loofbomen neemt, nog daargelaten dat die bomen niet het gehele jaar blad dragen, niet weg dat de mast vanuit de omgeving zichtbaar blijft en inbreuk maakt op het groene karakter daarvan.
Aan het betoog van Spectate ten aanzien van enkele andere in de Beleidsnota 1999 opgenomen voorschriften wordt, gelet op het voorgaande, niet toegekomen.
2.4.4. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen weigeren gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.5. Gegeven deze weigering heeft het dagelijks bestuur ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet terecht tevens geweigerd bouwvergunning voor het bouwplan te verlenen. Nu het dagelijks bestuur reeds ingevolge die bepaling, die dwingend van aard is, bouwvergunning moest weigeren, behoeft het betoog van Spectate dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte tevens op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen, geen bespreking. Dat geldt evenzeer voor haar betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft afgezien van het horen van door haar meegebrachte deskundigen op het gebied van welstand.
Met betrekking tot het betoog dat de rechtbank het ten onrechte niet nodig heeft geacht om de ambtelijk functionaris die de Beleidsnota 1999 heeft opgesteld op te roepen als getuige/deskundige, wordt overwogen dat de rechtbank daartoe geen aanleiding heeft hoeven zien, reeds omdat het in die nota vervatte beleid is vastgesteld door het daarvoor verantwoordelijke bestuursorgaan en derhalve voor diens rekening komt. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010