ECLI:NL:RVS:2010:BM9636

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001918/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M. Vogel-Carprieaux
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan RBT 2009 gemeente Doetinchem

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 juni 2010 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen tegen het bestemmingsplan "RBT 2009" van de gemeente Doetinchem. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 17 december 2009, voorziet in de ontwikkeling van een regionaal bedrijventerrein van ongeveer 87 hectare, inclusief een wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van een voetbalstadion. De verzoekers, waaronder [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2], en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten om voorlopige voorzieningen om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

De voorzitter heeft de verzoeken op zitting behandeld op 31 mei 2010. De raad van de gemeente Doetinchem heeft betoogd dat de verzoeken van [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] en [verzoeker sub 1] en anderen niet-ontvankelijk zijn, omdat zij geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang hebben. De voorzitter heeft overwogen dat de afstand van de woningen van de verzoekers tot het plangebied te groot is om te spreken van een rechtstreeks belang, en dat de vrees voor sluipverkeer en hinder niet voldoende onderbouwd is.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat de verzoeken van [verzoeker sub 1] en anderen, en [verzoeker sub 2] niet aannemelijk maken dat het bestreden besluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd. De verzoeken zijn afgewezen, waarbij de voorzitter heeft benadrukt dat de procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de formele bezwaren van de verzoekers. De voorzitter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.

Uitspraak

201001918/2/R2.
Datum uitspraak: 23 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "RBT 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2010, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, hebben [verzoeker sub 1] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, hebben [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 31 mei 2010, waar [verzoeker sub 1] en anderen, in de persoon van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. M. van Beelen, advocaat te Zutphen, [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], in de persoon van [verzoeker sub 3A], en de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels en ing. D.E. Mateman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een regionaal bedrijventerrein van ongeveer 87 hectare in de gemeente Doetinchem, ten zuidoosten van de kern Wehl. Tevens voorziet het plan in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een voetbalstadion. Vast is komen te staan dat [belanghebbende A] een aanvraag voor een bouwvergunning heeft ingediend en dat [belanghebbende B] voornemens is om zo spoedig mogelijk een aanvraag voor een bouwvergunning in te dienen.
Ontvankelijkheid
2.3. De raad heeft ter zitting betoogd dat de verzoeken van [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] en [verzoeker sub 1] en anderen dienen te worden afgewezen nu de beroepen niet-ontvankelijk zijn omdat [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] en [verzoeker sub 1] en anderen geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben. In dit verband heeft de raad erop gewezen dat zij op minstens 1500 meter van het plangebied wonen.
2.3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.2. Over het betoog van [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] dat hun belang mede is gelegen in de eigendommen op een ander bedrijventerrein, overweegt de voorzitter dat nu het plan niet automatisch tot gevolg heeft dat de bestaande bedrijventerreinen niet worden gerevitaliseerd, hun belang op dit punt in een zodanig ver verwijderd verband staat met de vaststelling van het plan dat hier geen sprake is van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Gezien de afstand van ongeveer 1600 meter tussen de woning van [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] in de bebouwde kom van Doetinchem en het plangebied en het geheel ontbreken van enig zicht daarop, betwijfelt de voorzitter of [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang hebben. De voorzitter verwacht dan ook dat de Afdeling het beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal achten.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.3.3. [verzoeker sub 1] en anderen wonen op een afstand van ongeveer 1500 meter ten oosten van het plangebied in het landelijk gebied aan de Broekstraat. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat aan de oostzijde van het plangebied bij het tankstation een ontsluiting zal worden gerealiseerd. [verzoeker sub 1] en anderen vrezen dat door het realiseren van het bedrijventerrein sluipverkeer zal ontstaan op de Broekstraat en de nabijgelegen wegen. De voorzitter acht deze vrees op voorhand niet van iedere grond ontbloot en verwacht dan ook dat het beroep in de bodemprocedure ontvankelijk zal worden verklaard.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen
2.4. [verzoeker sub 1] en anderen wonen aan de [locatie 1] en [locatie 2] en richten zich tegen het plan. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Ter zitting is gebleken dat het verzoek is toegespitst op het verwachte sluipverkeer en de verwachte geluid- en geurhinder die door het bedrijventerrein en het voetbalstadion zullen worden veroorzaakt. Tevens betogen zij dat niet alle relevante stukken met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen en dat zij niet met een brief op de hoogte zijn gesteld van de vaststelling van het plan door de raad.
2.4.1. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat alle aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken die beschikbaar waren met het ontwerpplan ter inzage hebben gelegen. Voorts stelt de raad dat weliswaar per abuis geen brief is verzonden over de vaststelling van het plan, maar dat wel een brief is verzonden over de terinzagelegging van het vastgestelde plan. [verzoeker sub 1] en anderen zijn dan ook niet in hun belangen geschaad, aldus de raad.
2.4.2. De voorzitter stelt voorop dat deze procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van voormelde formele bezwaren van [verzoeker sub 1] en anderen en het standpunt van de raad. Dit kan eerst in de bodemprocedure plaatsvinden. Vooralsnog ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat de formele bezwaren in de bodemprocedure tot vernietiging van het bestreden besluit zullen leiden. Thans zal op grond van de overige bezwaren van [verzoeker sub 1] en anderen worden beoordeeld of in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure aanleiding bestaat, gelet op de betrokken belangen, tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.3. De voorzitter overweegt dat ter zitting door de raad onweersproken is gesteld dat op zijn vroegst in de loop van 2011 een wijzigingsplan zal worden vastgesteld dat de realisatie van een voetbalstadion mogelijk maakt. Voorts is ter zitting door de raad onweersproken gesteld dat op zijn vroegst in 2017 een uitwerkingsplan zal worden vastgesteld dat de realisatie van het noordelijke deel van het bedrijventerrein mogelijk maakt. Gelet hierop is met het verzoek op deze punten geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Het verzoek dient in zoverre te worden afgewezen.
2.4.4. Over de verkeersbewegingen heeft de raad ter zitting uiteengezet dat de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein aan de westzijde op de provinciale weg is voorzien, op korte afstand van de aansluiting op de rijksweg A18. Voorts zal de verbindingsweg tussen Doetinchem en de A18 worden verbreed naar 2x2 banen. Hierdoor is het volgens de raad, met name voor vrachtverkeer, veel aantrekkelijker om via de A18 of de provinciale weg naar het bedrijventerrein te rijden dan door de bebouwde kom van Doetinchem en vervolgens door het landelijk gebied. Dit standpunt is gebaseerd op een verkeerskundig onderzoek. Voorts heeft de raad toegelicht dat in het geval er toch sluipverkeer ontstaat, er verkeersmaatregelen zullen worden getroffen. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk gemaakt dat de realisatie van het bedrijventerrein geen gevolgen zal hebben voor de verkeersintensiteit op de wegen rondom de woningen van [verzoeker sub 1] en anderen.
2.4.5. Voorts overweegt de voorzitter dat in het plan een zonering is vastgelegd voor de voorziene bedrijven. Op grond hiervan zijn bedrijven uit categorie 4.2 alleen in het middelste deel van het plangebied toegestaan en zijn in de zone grenzend aan de plangrens alleen bedrijven tot maximaal categorie 3.2 toegestaan. Gelet hierop en op de afstand tussen het plangebied en de woningen van [verzoeker sub 1] en anderen, is de voorzitter er niet van overtuigd geraakt dat het plan voor hen zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat door geur- of geluidhinder.
2.4.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker sub 1] en anderen thans hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit voor zover dat voorziet in een rechtstreekse bestemming als bedrijventerrein, in de bodemprocedure zal worden vernietigd.
Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient ook in zoverre te worden afgewezen.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
2.5. [verzoeker sub 2] heeft een restaurant met bedrijfswoning aan de [locatie 3] en [locatie 4] in eigendom en richt zich tegen het plan. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Verder voert hij aan, samengevat weergegeven, dat het plan onevenredig nadelige gevolgen zal hebben voor de bedrijfsvoering door het verdwijnen van de landelijke ambiance en dat de behoefte aan het bedrijventerrein onvoldoende is onderzocht.
2.5.1. Zoals hiervoor onder 2.4.3 reeds is overwogen, is ter zitting door de raad onweersproken gesteld dat op zijn vroegst in 2017 een uitwerkingsplan zal worden vastgesteld dat de realisatie van het noordelijke deel van het bedrijventerrein mogelijk maakt. Gelet hierop is met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Het verzoek dient in zoverre te worden afgewezen.
2.5.2. De raad heeft naar voren gebracht dat op basis van bijgestelde behoeftecijfers van de provincie Gelderland in 2010 een nader rapport is opgesteld. In dit rapport wordt volgens de raad de behoefte aan het bedrijventerrein onderschreven. Voorts heeft de raad ter zitting uiteengezet dat in verband met de ontwikkeling van het bedrijventerrein andere geplande bedrijventerreinen in de regio niet meer zullen worden gerealiseerd. Tevens zal voor iedere hectare die wordt gerealiseerd, twee hectare bestaand bedrijventerrein worden opgeknapt. Gelet hierop heeft [verzoeker sub 2] naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat er binnen de planperiode geen behoefte bestaat aan het bedrijventerrein.
2.5.3. Niet te ontkennen valt dat het plan voor de bedrijfsvoering van het restaurant mogelijk aanzienlijke gevolgen kan hebben. Niet gebleken is echter dat horeca naast het bedrijventerrein niet mogelijk is. Bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat aan het belang van [verzoeker sub 2] bij een onaangetaste bedrijfsvoering een doorslaggevend gewicht zou moeten worden toegekend. Hierbij is in aanmerking genomen dat [verzoeker sub 2] en de raad ter zitting hebben verklaard dat zij bereid zijn om te overleggen over de mogelijkheden voor aanpassing van de bedrijfsvoering aan de gewijzigde omstandigheden of eventueel over verplaatsing van het bedrijf.
2.5.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker sub 2] thans heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit voor zover dat voorziet in een rechtstreekse bestemming als bedrijventerrein, in de bodemprocedure zal worden vernietigd.
Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient ook in zoverre te worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010
317-545.