200908255/1/R2.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van het de gemeente Lochem,
verweerder.
Bij besluit van 10 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem de aanvraag van [appellant] om herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1987" (hierna: het geldende bestemmingsplan) voor het perceel naast de [locatie 1] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft de raad het besluit van 10 oktober 2008 bekrachtigd en het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank te Zutphen ingekomen op 28 juli 2009 en na doorzending naar de Raad van State aldaar ingekomen op 27 oktober 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.J.A. Cadée, werkzaam bij DAS, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J. van der Wee, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft bij de raad een aanvraag ingediend om het geldende bestemmingsplan te herzien, zodanig dat wordt voorzien in de bestemming "Wonen" voor het perceel tussen de [locatie 1] en de inrit van de toegangsweg naar het perceel aan de [locatie 2] ten westen van Eefde, welke gronden reeds sinds 1832 in familiebezit zijn. [appellant] wenst ter ere van de familie een burgerwoning op het in geding zijnde perceel te realiseren, hetgeen ingevolge de in het geldende bestemmingsplan ter plaatse geldende bestemming "Agrarisch gebied" niet is toegestaan.
2.2. De raad heeft besloten de aanvraag niet in te willigen, omdat hij nog steeds de regeling zoals deze in het geldende bestemmingsplan is neergelegd onderschrijft. De raad meent dat instemming met de wens van [appellant] uitbreiding van de bebouwde kom van Eefde betekent. Van inbreiding is slechts sprake indien een locatie minimaal aan drie zijden wordt omsloten door bebouwd gebied. Die omstandigheid doet zich volgens de raad niet voor. Uitbreiding, anders dan aan de noordelijke kant van Eefde, is in strijd met de gemeentelijke "Structuurvisie wonen en werken 2007 en 2015. Bouwen aan Lochem" (hierna: de structuurvisie). De raad ziet in het aangevoerde inzake de toegangsweg naar het perceel aan de [locatie 2] geen aanleiding om van zijn beleid af te wijken.
Bij het voorgaande komt volgens de raad dat de bouw van de woning het essenlandschap aantast, zoals aangeduid in de gemeentelijke "Visie Buitengebied Lochem". Weliswaar wordt dit landschap ook door andere ontwikkelingen aangetast, maar in die gevallen weegt het daarmee te dienen maatschappelijke belang zwaarder dan het landschappelijke belang. Een dergelijk zwaarwegend, ruimtelijk relevant belang ontbreekt bij de bouw van één woning ter plaatse.
2.3. [appellant] kan zich met dit besluit niet verenigen. Hij betoogt dat het perceel behoort tot de bebouwde kom, gezien de ruimtelijke, stedenbouwkundige en verkeerstechnische situatie ter plaatse. Er wordt dan ook naar hij stelt geen woning aan het buitengebied toegevoegd. Hij verwijst naar het in zijn opdracht opgestelde rapport "Effectenanalyse realisatie woning Nachtegaalstraat te Eelde" van Eelerwoude (hierna: het rapport), waaruit volgt dat de bouw van een woning ter plaatse niet in strijd is met de structuurvisie, zijn perceel vergelijkbaar is met de in de structuurvisie aangewezen inbreidingslocaties en de woning geen nadelige effecten heeft op het essenlandschap.
De raad heeft volgens [appellant] voorts geen rekening gehouden met de rijke familiegeschiedenis ter plaatse.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat, gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening, aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid aan het belang van [appellant] bij het bouwen van een woning op zijn perceel minder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang vast te houden aan de uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan het geldende bestemmingsplan.
Ten noorden en ten oosten wordt het perceel van [appellant] begrensd door bebouwing. Aan de westzijde van het perceel bevinden zich, afgescheiden door de toegangsweg naar het perceel aan de [locatie 2], grotendeels agrarische gronden. Ook het gebied ten zuiden van het perceel kenmerkt zich als agrarisch gebied. De omstandigheid dat op ongeveer een kilometer ten zuiden van het perceel de woning aan de [locatie 2] is gelegen, maakt dit niet anders. Verder staat vast dat Eefde nog voldoende inbreidingslocaties heeft, die in de structuurvisie zijn weergegeven.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het perceel niet tot de bebouwde kom van Eefde behoort en derhalve de wens van [appellant] niet neerkomt op inbreiding, maar op uitbreiding. Gelet hierop stemt de inwilliging van de aanvraag niet overeen met het uitgangspunt in de structuurvisie dat inbreiding boven uitbreiding gaat. Instemmen met de wens van [appellant] zou dan ook strijdig zijn met het gemeentelijke beleid terzake. In het enkele feit dat het perceel al gedurende lange tijd familiebezit is, heeft de raad geen aanleiding hoeven te zien om van het beleid af te wijken.
Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de inbreidingslocaties 1 en 4 wordt overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat deze percelen, in tegenstelling tot het perceel van [appellant], niet aan twee zijden worden begrensd door agrarisch gebied. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Dat volgens [appellant] geen aantasting van het essenlandschap plaatsvindt doet, wat daar ook van zij, niet af aan de deugdelijkheid van de motivering die de raad heeft gegeven om reeds vanwege de reden dat inbreiding boven uitbreiding gaat het geldende bestemmingsplan niet te herzien.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010