ECLI:NL:RVS:2010:BM9644

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908840/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor de bouw van een tweede woning op een perceel in Bocholtz

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 7 oktober 2009 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld had op 25 juni 2008 geweigerd om vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een tweede woning op het perceel gelegen aan de zuidzijde van de kern Bocholtz. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze weigering had kunnen komen.

[Appellant] stelde dat de rechtbank had miskend dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de gevraagde vrijstelling zou leiden tot een vermindering van de ruimtelijke kwaliteit en een aantasting van het stedenbouwkundig beeld. Het college had zich beroepen op de ruimtelijke kwaliteit van het monumentale ensemble en de nabijheid van de spoorlijn als argumenten voor de weigering.

De Raad van State oordeelde dat de weigering van het college onvoldoende was gemotiveerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat het college niet had aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse zou verminderen door de bouw van de tweede woning. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

200908840/1/H1.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 oktober 2009 in zaak nr. 08/1921 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2008 heeft het college aan [appellant] geweigerd vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een tweede woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 september 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.A.J. Peters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 12 maart 2008 heeft [appellant] het college verzocht vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een tweede woning op het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Bocholtz" (hierna: het bestemmingsplan), rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden I".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor woondoeleinden I aangegeven gronden bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge het derde lid, aanhef en sub d, mogen op en in de tot woondoeleinden I bestemde gronden uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat geen nieuwe woningen mogen worden opgericht met uitzondering van vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande woningen volgens de in dit lid gegeven regels.
Ingevolge het vierde lid, onderdeel A, aanhef en onder e, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3. sub d. voor de bouw van één grondgebonden woning met bijgebouwen per aanvraag.
Ingevolge het vierde lid, onderdeel B, aanhef en onder e en f, dient bij het verlenen van vrijstelling als bedoeld in sub A. van dit lid, in acht te worden genomen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet mag verminderen en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse niet onevenredig mag worden aangetast.
2.3. Het perceel is gelegen aan de zuidzijde van de kern Bocholtz, direct aan de recreatieve spoorlijn Valkenburg aan de Geul - Vetschau (hierna: de spoorlijn). Op het perceel, met een omvang van ongeveer 2.250 m2, staan een herenhuis en een garage. Aan de overzijde van de spoorlijn staat de monumentale hoeve Scholtissenhof. Niet in geschil is dat het oprichten van een tweede woning op het perceel niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat het college, ingevolge artikel 6, vierde lid, onderdeel A, aanhef en onder e, van de planvoorschriften bevoegd was hiervoor vrijstelling te verlenen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde vrijstelling te verlenen, omdat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de gevraagde vrijstelling tot gevolg heeft dat ruimtelijke kwaliteit ter plaatse zal verminderen en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse onevenredig wordt aangetast. [appellant] heeft een ongedateerd rapport overlegd van Vandewall Planologisch Advies B.V. (hierna: Vandewall), waaruit, naar de mening van [appellant], blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit niet zal verminderen indien een tweede woning op het perceel wordt gebouwd.
2.4.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.4.2. Aan de weigering vrijstelling te verlenen heeft het college ten grondslag gelegd dat de ruimtelijke kwaliteit van het monumentale ensemble op het perceel wordt aangetast, terwijl een alternatief voor de woonwensen van [appellant] aanwezig is, waarbij de ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast. In dat verband stelt het college zich op het standpunt dat de ligging van een woonhuis in de nabijheid van de spoorlijn niet strookt met de kwaliteitseisen die aan een dergelijk woonhuis gesteld mogen worden. Het woningbouwproject "Groene Boord" behelst een hoger kwaliteitsniveau dan kan worden bereikt met een woning op het perceel, aldus het college. Verder stelt het dat een woning het aantrekkelijke en waardevolle ruimtelijk beeld aantast dat de bestaande woning met tuin op het perceel vormt met de spoorlijn en de monumentale hoeve Scholtissenhof.
2.4.3. Voorop staat dat het bestemmingsplan de bouw van een tweede woning op het perceel door middel van een vrijstelling mogelijk maakt, mits aan de voorwaarden uit artikel 6, vierde lid, onderdelen A en B, van de planvoorschriften wordt voldaan. Dit betekent dat het bouwplan onder de gegeven voorwaarden op zichzelf door de planwetgever ruimtelijk aanvaardbaar is geacht.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of ten gevolge van het bouwplan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet vermindert en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast, zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid, onderdeel B, onder e en f, van de planvoorschriften.
In het door [appellant] overlegde rapport van Vandewall is gemotiveerd betoogd waarom de bouw van een extra vrijstaande woning op het perceel geen verstoring oplevert van het ruimtelijk-stedenbouwkundig beeld van zowel de lintstructuur, de bebouwingsclusters in de omgeving en van het perceel zelf. In het rapport is tevens ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit van het ensemble op het perceel zelf, de ligging van het perceel ten opzichte van de spoorlijn en het ruimtelijk beeld dat het perceel vormt met de spoorlijn en de monumentale hoeve Scholtissenhof.
Het college is niet ingegaan op het door [appellant] overlegde rapport. Hoewel het college stelt dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse zal verminderen en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse onevenredig zal worden aangetast, is deze stelling onvoldoende onderbouwd. Dat er alternatieve mogelijkheden zijn, waarvan het kwaliteitsniveau door het college hoger wordt ingeschat, brengt niet met zich dat reeds daarom de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse ten gevolge van beoogde bouwplan vermindert, en kan in zoverre niet ter motivering dienen. Uit de in het dossier aanwezige stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college onderzoek heeft gedaan naar de vraag welke ruimtelijke kwaliteiten en welk stedenbouwkundig beeld ter plaatse aanwezig zijn en in hoeverre deze waarden ten gevolge van het bouwplan worden aangetast. Van belang daarbij is dat de in het dossier aanwezige stukken geen gegevens bevatten die zouden kunnen dienen ter onderbouwing van het door het college in het besluit op bezwaar ingenomen standpunt dat het bestaande herenhuis samen met de tuin een monumentaal ensemble vormt en dat het bestaande herenhuis met de tuin en de spoorlijn samen met de hoeve Scholtissenhof een aantrekkelijk en waardevol ruimtelijk beeld vormen. Evenmin is duidelijk geworden in hoeverre de ligging van het perceel bij de extensief gebruikte recreatieve spoorlijn de kwaliteit van het bouwplan in negatieve zin beïnvloedt. Ten slotte heeft het college ook de stelling dat door de bouw van een tweede woning op het perceel de huidige verkaveling op een ongewenste wijze wordt verdicht niet verder gemotiveerd.
Gelet op het voorgaande is de weigering vrijstelling te verlenen onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, zodat het college in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat vereist dat een besluit op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 30 september 2008 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 oktober 2009 in zaak nr. 08/1921;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 30 september 2008 van het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld gegrond;
IV. vernietigt het onder III genoemde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 860,44 (zegge: achthonderdzestig euro en vierenveertig cent);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010
357-627.