ECLI:NL:RVS:2010:BM9657

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910274/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van geurhinder bij vergunningverlening voor varkenshouderij

In deze zaak gaat het om de toetsing van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge, dat op 10 november 2009 een revisievergunning heeft verleend voor een varkenshouderij. De vergunning is verleend op basis van de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij. Het besluit is op 26 november 2009 ter inzage gelegd, waarna [appellant] op 29 december 2009 beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op 4 juni 2010.

De appellant betoogt dat er gevaren zijn voor geurhinder door het houden van varkens in de inrichting. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het bevoegd gezag bij de vergunningverlening de geurhinder door de geurbelasting van de veehouderij moet betrekken, zoals vastgelegd in de Wet geurhinder. De wet stelt dat een vergunning kan worden geweigerd indien de geurbelasting op een geurgevoelig object hoger is dan toegestaan.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de geurbelasting van de aangevraagde situatie op de woning van de appellant niet voldoet aan de grenswaarde van 8,0 odour units per kubieke meter lucht. Echter, het college heeft geoordeeld dat de vergunning niet kon worden geweigerd, omdat de geurbelasting door het toepassen van geurbelastingreducerende maatregelen zou afnemen. De geurverspreidingsberekeningen toonden aan dat de geurbelasting op de woning van de appellant zou dalen tot 12,62 odour units, wat binnen de toegestane grenzen valt.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college terecht de vergunning heeft verleend en dat het beroep van de appellant ongegrond is. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de geurverspreidingsberekeningen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 30 juni 2010.

Uitspraak

200910274/1/M2.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 26 november 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2010, waar het college, vertegenwoordigd door drs. J.A. Keij, werkzaam bij de gemeente, en ing. G. van Dooren, werkzaam bij de regionale milieudienst West-Brabant, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door M.P.M. Caspers, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert aan dat moet worden gevreesd voor geurhinder vanwege - zo begrijpt de Afdeling zijn betoog - het houden van varkens in de inrichting.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wet geurhinder) betrekt het bevoegd gezag bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt een vergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object hoger is dan op grond van dit lid is toegestaan.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, wordt indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid, het aantal dieren van één of meer diercategorieën toeneemt, en een geurbelastingreducerende maatregel zal worden toegepast, een vergunning verleend voor wijziging van het aantal dieren, voor zover de toename van de geurbelasting ten gevolge van die wijziging niet meer bedraagt dan de helft van de vermindering van de geurbelasting die het gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelastingreducerende maatregel bij het eerder vergunde veebestand.
2.3. De Wet geurhinder vormt ingevolge artikel 2 bij vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer wat betreft de van de dierenverblijven in de inrichting te verwachten geurhinder het exclusieve toetsingskader.
2.4. Niet in geschil is dat in de aangevraagde situatie ter plaatse van de woning van [appellant] aan de [locatie 1] en de woning aan de [locatie 2], niet wordt voldaan aan de daarvoor ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet geurhinder geldende grenswaarde van 8,0 odour units per kubieke meter lucht (hierna: odour units). Volgens het college kon de gevraagde vergunning op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder desondanks niet worden geweigerd. Daartoe overweegt het college onder meer dat als gevolg van aangevraagde geurbelastingreducerende maatregelen zoals het veranderen van de emissiepunten en het plaatsen van luchtwassers, de geurbelasting ten opzichte van de in het verleden vergunde situatie afneemt.
2.5. Blijkens de bij de aanvraag behorende geurverspreidingsberekeningen brengt het eerder vergunde veebestand een geurbelasting op de woning van [appellant] met zich van 17,20 odour units. Uit deze berekeningen blijkt verder dat indien de aangevraagde geurbelastingreducerende maatregelen zouden worden toegepast bij het eerder vergunde veebestand, de geurbelasting op de woning van [appellant] wordt gereduceerd tot 11,33 odour units. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder mag de toename van de geurbelasting op de woning van [appellant] als gevolg van de aangevraagde uitbreiding van het aantal varkens, met toepassing van de geurbelastingreducerende maatregelen, niet meer bedragen dan de helft van het verschil tussen de twee voornoemde waarden, te weten 2,935 odour units. De totale geurbelasting vanwege het aangevraagde veebestand op die woning mag dan niet meer bedragen dan 14,265 odour units. Blijkens de geurverspreidingsberekeningen brengt het aangevraagde veebestand een geurbelasting op de woning van [appellant] met zich van 12,62 odour units, zodat is voldaan aan artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder.
Uit de geurverspreidingsberekeningen blijkt voorts dat ook wat de geurbelasting op de woning aan de [locatie 2] betreft is voldaan aan de op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder vereiste reductie van de geurbelasting.
Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bij de aanvraag behorende geurverspreidingsberekeningen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergunning niet in verband met de geurbelasting vanwege de dierverblijven kon worden geweigerd.
De beroepsgrond faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010
431-645.