200910257/1/R1.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Koninklijke Vereniging FOSAG en anderen, gevestigd te Waddinxveen,
appellanten,
de raad van de gemeente Waddinxveen,
verweerder.
Bij besluit van 11 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Coenecoop III" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben FOSAG en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
FOSAG en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2010, waar FOSAG en anderen, vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton en mr. J.C. Terbrugge, en de raad, vertegenwoordigd door D. Koppenaal en R.J. van den Brink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. FOSAG en anderen komen op tegen het toekennen van de bestemming "Bedrijf" aan de gronden tegenover hun panden, waar eerder een bestemming voor groen/water gold, hetgeen zij in strijd met een goede ruimtelijke ordening achten. Zij voeren daartoe aan dat zij de gronden destijds als zichtlocatie hebben aangekocht, waardoor bijzondere eisen aan de architectuur van hun panden zijn gesteld en dat het behoud van de zichtlocatie van groot belang is voor hun bedrijven. Verder stellen zij zich op het standpunt dat onvoldoende is onderbouwd waarom het bedrijventerrein op deze locatie dient te worden gerealiseerd, nu daardoor veel groen verdwijnt. Voorts betwijfelen zij de economische uitvoerbaarheid van het plandeel en menen zij dat de raad slechts medewerking aan het plan heeft verleend vanwege economische motieven.
2.2. De raad heeft aangegeven dat de locatie waar het plan is voorzien binnen de rode contouren in het streekplan Zuid-Holland Oost is gelegen en dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein aansluit op het reeds bestaande bedrijventerrein. Voorts heeft de raad van belang geacht dat weliswaar groen verloren zal gaan, doch dat voldoende groen resteert en dat sprake is van intensivering en verbetering daarvan. Dat aan de panden van FOSAG en anderen ten aanzien van de uitstraling bijzondere eisen zijn gesteld houdt volgens de raad geen verband met de zichtlocatie, nu deze eisen voor het gehele bedrijventerrein gelden.
2.3. Volgens de plankaart van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Coenecoop III" dat van toepassing was op de panden van FOSAG en anderen, zoals getoond ter zitting, hadden deze panden geen specifieke aanduiding als representatieve bebouwing, welke wel is toegekend aan andere bedrijfsbestemmingen in dat plangebied. Ook uit de gesloten privaatrechtelijke contracten ten aanzien van de gronden waarop de panden van FOSAG en anderen zijn gerealiseerd kan, wat daar ook van zij, niet worden geconcludeerd dat de kavels als zichtlocatie zijn verkocht. Voor wat betreft hetgeen FOSAG en anderen overigens hebben aangevoerd met betrekking tot de zichtlocatie, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Voorts is niet gebleken dat het plandeel economisch niet uitvoerbaar zou zijn, waarbij in aanmerking wordt genomen de ter zitting door de raad gegeven uiteenzetting ten aanzien van de voortgang van de uitgifte van de gronden en de daarvoor getoonde belangstelling. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de panden van FOSAG en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Ten slotte is niet gebleken dat de raad slechts medewerking aan het plan heeft verleend vanwege economische motieven.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij afweging van de betrokken belangen niet op het standpunt had mogen stellen dat de aantasting van het belang van FOSAG en het verdwijnen van groen in redelijkheid niet opweegt tegen het belang dat is gemoeid met de realisering van het plan.
2.4. Ter zitting hebben FOSAG en anderen aangevoerd dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening en dat de zogenoemde ladder van de Sociaal Economische Raad onjuist is toegepast. Dit is niet verwoord in het door FOSAG en anderen ingediende beroepschrift.
Nu FOSAG en anderen dit eerst ter zitting hebben aangevoerd, dient het met het oog op een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat FOSAG en anderen geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan van hun redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat zij dit eerder naar voren hadden gebracht.
Deze beroepsgrond kan derhalve niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
2.5. De conclusie is dat hetgeen FOSAG en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wijers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010