200906457/1/M1.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,
verweerder.
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Viduce B.V., thans: R&Blu Optical B.V., een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het produceren en publiceren van beeld- en geluiddragers op het perceel De Star 1 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg. Dit besluit is op 24 juli 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellanten], waarvan [een van de appellanten] in persoon, zijn verschenen. Voorts is ter zitting R&Blu Optical B.V., vertegenwoordigd door haar [directeuren], als partij gehoord.
2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.2. [appellanten] betogen dat de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ontoereikend zijn. Hiertoe voeren zij aan dat het college voor de woonomgeving van de inrichting een onjuiste gebiedstypering heeft gehanteerd. Tevens is het referentieniveau van het omgevingsgeluid op onjuiste wijze bepaald, aldus [appellanten].
2.2.1. In het vergunningvoorschrift 4.1 is bepaald dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting nabij woningen van derden niet meer mag bedragen dan:
50 dB(A) tussen 06.00 en 19.00 uur;
45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
40 dB(A) tussen 23.00 en 06.00 uur.
2.2.2. Bij de beoordeling van de geluidbelasting vanwege het in werking zijn van de inrichting heeft het college de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) gehanteerd. In hoofdstuk 4 van de Handreiking wordt voor bestaande inrichtingen aanbevolen om de geluidbelasting vanwege de inrichting te toetsen aan de richtwaarden van tabel 4. In deze tabel staan drie typeringen van de aard van de woonomgeving, te weten "landelijke omgeving", "rustige woonwijk, weinig verkeer" en "woonwijk in de stad", met daarbij horende richtwaarden. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
Het college heeft bij het vaststellen van de grenswaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau aansluiting gezocht bij de richtwaarden die de Handreiking aanbeveelt voor het type "woonwijk in de stad". Voor het bepalen van het referentieniveau van het omgevingsgeluid heeft het college gebruik gemaakt van de geluidsbelastingkaart van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 5 september 2007.
2.2.3. In het deskundigenbericht is vermeld dat de inrichting is gelegen op het bedrijventerrein "De Star" waarop hoofdzakelijk in de dagperiode bedrijvigheid is. De woning van [appellanten], die op een afstand van circa 40 m van het bedrijventerrein is gelegen, maakt deel uit van de verspreid liggende woonbebouwing langs de Oostvlietweg en het vaarwater De Vliet. De Oostvlietweg is een straat met eenrichtingsverkeer waarvoor een snelheidsbeperking van 30 km/uur en een inrijverbod voor vrachtverkeer dat afkomstig is van het bedrijventerrein "De Star", gelden. Gelet hierop kan de woonomgeving van [appellanten] worden getypeerd als "rustige woonwijk, weinig verkeer", aldus het deskundigenbericht. De Afdeling verenigt zich met deze typering. Het college heeft de omgeving van de inrichting in akoestisch opzicht derhalve ten onrechte vergelijkbaar geacht met een "woonwijk in de stad". In het deskundigenbericht is tevens vermeld dat het referentieniveau voor het omgevingsgeluid niet overeenkomstig de ICG-publicatie 'IL-HR-15-01, Richtlijnen voor karakterisering en meting omgevingsgeluid' is vastgesteld en dat de door het college gebruikte geluidsbelastingkaart niet geschikt is voor het bepalen van het referentieniveau van het omgevingsgeluid, omdat dit referentieniveau niet uit deze kaart kan worden afgeleid. Niet is gebleken dat het college het referentieniveau van het omgevingsgeluid op juiste wijze heeft vastgesteld.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De beroepsgrond slaagt.
2.3. [appellanten] betogen dat ten onrechte niet is onderzocht wat de geluidbelasting is op de woningen aan De Zwaan zodat niet duidelijk is of de gestelde geluidgrenswaarden naleefbaar zijn. Tevens is volgens hen onvoldoende onderzocht of geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat de aanvrager noch het college een akoestisch rapport heeft laten opstellen. Ook anderszins is niet gebleken dat is onderzocht of de gestelde geluidgrenswaarden naleefbaar zijn. Tevens blijkt uit de aanvraag noch het bestreden besluit of en zo ja welke geluidbeperkende maatregelen zijn getroffen. Het bestreden besluit is derhalve in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De beroepsgrond slaagt.
2.4. Het beroep is gegrond. Nu het geluidaspect bepalend is voor de vraag of vergunning kan worden verleend, komt het gehele bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg van 21 juli 2009, kenmerk 2009/02317;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. de Hek, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. De Hek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010