200808043/1/R2.
Datum uitspraak: 30 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging van Landeigenaren Huis ter Heide (hierna: de Vereniging van landeigenaren), gevestigd te Zeist,
2. de stichting Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken (hierna: Milieuzorg Zeist), gevestigd te Bilthoven, gemeente De Bilt,
3. de vereniging Buurt- en Belangenvereniging Huis ter Heide (hierna: BBVH), gevestigd te Zeist,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 10 september 2008, kenmerk 2008INT228745, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zeist bij besluit van 15 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Amersfoortseweg e.o.".
Tegen dit besluit hebben de Vereniging van Landeigenaren bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2008, Milieuzorg Zeist bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2008, en BBVH bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2008, beroep ingesteld. De Vereniging van landeigenaren heeft haar beroep aangevuld bij brief van 22 december 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Milieuzorg Zeist, de Vereniging van landeigenaren en de raad hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2010, waar de Vereniging van landeigenaren, vertegenwoordigd door mr. H.A.H. Stam, advocaat te Amsterdam en vergezeld door dr. A.J.M. Schenkeveld, werkzaam bij Schenkeveld Bureau voor Natuur en Landschap, Milieuzorg Zeist, vertegenwoordigd door [bestuurslid], BBVH, vertegenwoordigd door ir. [voorzitter], en drs. R.F.B. Geus, en het college, vertegenwoordigd door G.A. de Mello, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. H. van Veldhuisen, werkzaam bij de maatschap voor Ruimtelijke Ordening B.V. en B. Gangelhof, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Milieuzorg Zeist heeft de beroepsgrond inzake het niet toetsen van de woningbouwmogelijkheden op het zuidelijke deel van de voormalige vliegbasis Soesterberg - Kamp Nieuw Amsterdam - aan provinciaal beleid ter zitting ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plangebied beslaat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Zeist ten noorden van de rijksweg A28, met uitzondering van de kernen Den Dolder en Bosch en Duin. Het plan legt deels de bestaande situatie in het gebied vast en maakt daarnaast woningbouw op de huidige locatie van zorginstelling Sterrenberg, de aanleg van een ecologische corridor en een herinrichting van woonwagenkamp Beukbergenplein mogelijk.
2.4. De Vereniging van landeigenaren betoogt dat zij ten onrechte niet is betrokken bij de totstandkoming van het plan. Omdat het gemeentebestuur op de hoogte was van de plannen omtrent de mogelijke woningbouw op de gronden van haar leden, had zij bij de planvorming moeten worden betrokken. Zij heeft niet kunnen meespreken in het Bestuurlijk Platform Hart van de Heuvelrug.
2.4.1. Afgezien van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, bestaat voor het gemeentebestuur ingevolge de WRO geen verplichting tot het voeren van overleg voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan.
Voorts zijn diverse gemeenten, de provincie Utrecht, een aantal ministeries en een aantal maatschappelijke instellingen betrokken bij het programma Hart van de Heuvelrug. Met het oog daarop hebben zij in 2004 een overeenkomst gesloten. Nu de Vereniging van landeigenaren geen partij is bij deze overeenkomst, bestond geen aanleiding om haar te betrekken bij het Bestuurlijk Platform Hart van de Heuvelrug.
Indien voor plannen die voortvloeien uit het programma Hart van de Heuvelrug planologische procedures zijn vereist, kan een ieder eventuele bezwaren tegen een ontwerpplan naar voren brengen door middel van het indienen van een zienswijze. De Vereniging van landeigenaren heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Dit betoog faalt.
2.5. De Vereniging van landeigenaren en Milieuzorg Zeist betogen dat het bestreden besluit in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. Hiertoe wordt aangevoerd dat ter motivering van het bestreden besluit wordt verwezen naar de Nota van Zienswijzen en de gemeentelijke reactie op de ingediende zienswijzen en dat slechts summier wordt ingegaan op de ingediende zienswijze en bedenkingen.
2.5.1. De in artikel 3:46 van de Awb vervatte motiveringsplicht noch het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 Awb verzetten zich ertegen dat het college ter motivering van zijn standpunt verwijst naar het standpunt van de raad over de naar voren gebrachte zienswijzen ingeval de bedenkingen eerder als zienswijzen naar voren zijn gebracht. Het college heeft te kennen gegeven dat het kan instemmen met de beantwoording daarvan en daarmee het standpunt van de raad tot het zijne gemaakt. Daarmee is niet gebleken dat het college zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd omtrent het plan en de daartegen ingediende bedenkingen. Dit betoog faalt.
2.6. Milieuzorg Zeist betoogt dat de bestemmingsplannen die onderdeel uitmaken van het zogenoemde 'zorgcluster' - wat één van de projecten is van het programma Hart voor de Heuvelrug - gelijktijdig ter inzage hadden dienen te worden gelegd. Dit betreft de bestemmingsplannen "Amersfoortseweg e.o.", "Zeist Noord" en "Den Dolder Noord 2008".
2.6.1. Blijkens de plantoelichting bestaat tussen de drie hiervoor genoemde plannen enige mate van ruimtelijke samenhang. Zoals ook in de plantoelichting is vermeld, is deze samenhang vooral gelegen in de ontmanteling van zorginstelling Dennendal. Milieuzorg Zeist heeft niet aannemelijk gemaakt dat tussen de drie plangebieden een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat deze gronden in één bestemmingsplan opgenomen hadden moeten worden, zodat niet valt in te zien dat de drie afzonderlijke plannen desondanks wel tegelijkertijd ter inzage hadden moeten worden gelegd. Dit betoog faalt derhalve.
2.7. De gronden van de leden van de Vereniging van Landeigenaren zijn gelegen in het gebied van de beoogde ecologische corridor. De Vereniging van landeigenaren betoogt dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen. Hiertoe voert zij aan dat zij ervan uit mocht gaan dat, gezien de inhoud van de uitgangsnotitie ten behoeve van het plan en het verslag van de raadscommissie, het voorliggende plan tegemoet zou komen aan de wens van haar leden om woningbouw te realiseren op hun gronden. Dat het plan ter plaatse geen woningbouw mogelijk maakt, is in strijd met het vertrouwensbeginsel, aldus de Vereniging van landeigenaren.
2.7.1. Het college sluit zich op dit punt aan bij de beantwoording in de Nota van Zienswijzen door de raad en de gemeentelijke reactie op de ingebrachte bedenkingen. De raad stelt zich op het standpunt dat de woningbouwplannen van de Vereniging van landeigenaren niet gepaard gaan met een groene ontwikkeling elders. De gronden van de leden van de Vereniging liggen in de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en eventuele woningbouw ter plaatse gaat derhalve gepaard met een verdere verstedelijking zonder dat het areaal groen toeneemt. De raad en de andere deelnemers aan het Bestuurlijk Platform Hart van de Heuvelrug hebben een afweging gemaakt welke projecten een positieve bijdrage aan de rood-groen balans kunnen leveren. De belangen van de Vereniging van landeigenaren hebben bij die afweging wel een rol gespeeld, maar daarbij zijn de wensen van de Vereniging uiteindelijk niet gehonoreerd, aldus de raad.
2.7.2. De stukken waarop de Vereniging zich baseert, hebben gediend als basisinformatie voor de te maken planologische keuzes die uiteindelijk in het plan zijn neergelegd. Voorts blijkt uit het verslag van een overleg tussen de leden van de Vereniging en vertegenwoordigers van het programmabureau Hart van de Heuvelrug en de begeleidende brief van 3 december 2007 dat voor de desbetreffende gronden geen sprake is geweest van woningbouwmogelijkheden. Bij de besluitvorming over het plan is niet voor een invulling met woningbouw gekozen, maar voor het bestemmen van de gronden overeenkomstig de bestaande situatie en gericht op het inrichten van de ecologische corridor. Hiertoe is de bestemming "Bos" toegekend aan de gronden, welke vergelijkbaar is met de bestemming "Bos I" die in het voorheen geldende plan aan de gronden was toegekend. Daarmee kan niet gezegd worden dat de belangen van de Vereniging van landeigenaren buiten het planvormingsproces zijn gehouden. Dat in het plan de wens tot woningbouw van de Vereniging niet is ingewilligd, maakt dat niet anders.
Voorts heeft de Vereniging van landeigenaren niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in woningbouwmogelijkheden op de gronden van haar leden zou voorzien. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
2.8. Milieuzorg Zeist voert aan dat de beoogde ecologische corridor ten onrechte niet als zodanig is bestemd, maar is opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6 van de planvoorschriften. Voorts is volgens Milieuzorg Zeist in artikel 3.6 ten onrechte niet als voorschrift opgenomen dat recreatief medegebruik niet is toegestaan en dat het fietspad dat parallel langs de A28 zal lopen, geen belemmering mag vormen voor het functioneren van het voorziene ecoduct ter plaatse.
De Vereniging van landeigenaren betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6 van de planvoorschriften onvoldoende objectief is begrensd. Zo is onvoldoende duidelijk hoe de ecologische corridor zal worden ingericht, waar het ecoduct zal worden aangelegd en wat de gevolgen zullen zijn van de eventuele realisatie van de ecologische corridor. Het plan biedt daarmee onvoldoende duidelijkheid over wat op de gronden die in bezit zijn bij haar leden mogelijk staat te gebeuren. Daartoe voert de Vereniging aan dat met de vereisten die worden genoemd in artikel 3.6, onder B, sub 3. en sub 5., van de planvoorschriften onvoldoende duidelijk is omschreven wanneer en onder welke omstandigheden van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Zo is onvoldoende zeker dat de benodigde clusterovereenkomst zal kunnen worden gesloten en is dit voorschrift vanwege het privaatrechtelijke karakter niet ruimtelijk relevant. Daarnaast is het vereiste dat de gemeentelijke monumentencommissie moet worden gehoord aan te merken als een nader afwegingsmoment en is een dergelijk vereiste niet toegestaan. Deze beide planvoorschriften zijn derhalve in strijd zijn met de rechtszekerheid, aldus de Vereniging van landeigenaren.
2.8.1. Het college heeft in het aangevoerde geen aanleiding gezien om goedkeuring te onthouden aan artikel 3.6 van de planvoorschriften en verwijst in het bestreden besluit naar de beantwoording in de Nota van Zienswijzen door de raad. Daarin wordt meegedeeld dat naar aanleiding van de door het Bestuurlijk Platform Hart van de Heuvelrug ingediende zienswijze de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6, onder B, van de planvoorschriften verder is aangescherpt.
In de schriftelijke uiteenzetting voegt de raad daaraan toe dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als doel heeft de reeds aanwezige bossen in de toekomst geheel af stemmen op de ecologische corridor en dat dit zal leiden tot een ander beheer en een andere inrichting, maar niet tot een structureel andere bestemming.
2.8.2. De Afdeling stelt vast dat - anders dan Milieuzorg Zeist betoogt - de beoogde ecologische corridor bijna volledig als mede-bestemming is opgenomen in het plan. Weliswaar is hiertoe ook een wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6 van de planvoorschriften opgenomen, maar gebruikmaking van deze bevoegdheid is niet noodzakelijk voorzover aan de gronden waarop de ecologische corridor is voorzien de bestemming "Bos", "Buitenplaats" of "Maatschappelijk-Militair" is toegekend. Gronden met deze bestemmingen zijn blijkens de bijbehorende doeleindenomschrijvingen mede bestemd voor de verwezenlijking van een ecologische corridor. Voorts is binnen de bestemming "Verkeer" de realisatie van een ecoduct over de A28 en de Amersfoortseweg toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor ecoduct en maaiveldpassage’ op de plankaart.
2.8.3. Nu de aanleg van de ecologische corridor met de bijbehorende ecoducten als zodanig is bestemd in het plan, behoudens het plandeel dat ziet op een smalle groenstrook langs de A28, hebben Milieuzorg Zeist noch de Vereniging van landeigenaren inzichtelijk gemaakt welk belang zij nog hebben bij bespreking van hun betogen voor zover deze zijn gericht tegen de formulering van de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid. Voor zover de Vereniging van landeigenaren betoogt dat onvoldoende duidelijk is hoe de ecologische corridor zal worden ingericht, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van uitvoering is, welke niet in onderhavige procedure aan de orde kan komen.
2.9. De Vereniging van landeigenaren betoogt dat het doel van de ecologische corridor niet kan worden verwezenlijkt, omdat niet uit recent onderzoek blijkt dat de beoogde diersoorten voorkomen in of rondom het gebied van de corridor noch dat de corridor voldoet aan de vereisten om die diersoorten te faciliteren. Hierbij wordt door de Vereniging verwezen naar de notitie 'Huis ter Heide - ecologisch rendement ecoduct N237', van 11 maart 2008, opgesteld door dr. A.J.M. Schenkeveld. Volgens de Vereniging blijkt hieruit dat het ecoduct over de Amersfoortseweg en de bijbehorende toelopen niet breed genoeg zullen zijn voor de doelsoorten en bovendien diersoorten zoals de boommarter, de das en de hazelworm in het gebied van de ecologische corridor een veel lagere dichtheid hebben of zelfs ontbreken.
Milieuzorg Zeist voert aan dat de ecologische corridor minimaal 1.000 meter breed zou moeten worden, zodat deze corridor in de toekomst ook door het edelhert kan worden gebruikt. Verder betoogt Milieuzorg Zeist dat de verdere verdichting van de bebouwing op het zuidelijke deel van vliegbasis Soesterberg in de weg staat aan verwezenlijking van de ecologische corridor, die deels op dat deel van de vliegbasis is voorzien.
Daarnaast voeren de Vereniging van landeigenaren en de BBVH aan dat rondom de ecologische corridor allerlei verstoringsbronnen aanwezig zijn die het functioneren daarvan onder druk zetten. Hierbij wordt gewezen op het tankstation langs de Amersfoortseweg, de bouw van 480 woningen op de locatie Sterrenberg, de bouw van een afvalstoffendepot aan de Zandbergenlaan, een toename van verkeer rondom de autoboulevard op de locatie 'Oud Zandbergen', de beoogde bouw van 200 woningen op de locatie Huis ter Heide West en de plannen om de rijksweg A28 te verbreden.
Door de Vereniging van landeigenaren wordt voorts betoogd dat de bestaande weg genaamd ‘Towerroad’, die de ecologische corridor doorkruist ter hoogte van Kamp Nieuw Amsterdam, een belemmering zal vormen voor het functioneren van de corridor.
2.9.1. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat, gelet op de rapporten van Ecogroen Advies uit 2005 en van Arcadis uit 2008, met een goed beheers- en inrichtingsplan de ecologische corridor met de in het plan voorziene gemiddelde breedte van 580 meter goed kan functioneren.
2.9.2. In het deskundigenbericht is vermeld dat de maatvoering van het gebied waar de ecologische corridor eventueel zal worden aangelegd, is gebaseerd op de minimale variant die is opgenomen in bijlage II bij het rapport ‘Toetsing en advisering beoogde westelijke corridor’, opgesteld door Ecogroen Advies (hierna: het Ecogroen-rapport) van 10 november 2005. Hierin is onder andere vermeld dat de ecologische corridor ten minste 100 meter breed dient te zijn. De Afdeling stelt vast dat blijkens de aangegeven grens van de wijzigingsbevoegdheid op de plankaart, het smalste deel van de beoogde ecologische corridor - behoudens de ecoducten over de A28 en de Amersfoortseweg - zich bevindt ter hoogte van Kamp Nieuw Amsterdam en ter plaatse ongeveer 140 meter breed is, waarmee wordt voldaan aan de vereiste minimale breedte.
2.9.3. Over het nut van de ecologische corridor wordt in het deskundigenbericht opgemerkt dat de ecologische corridor uitwisseling mogelijk zal maken van diersoorten in de bossen van Austerlitz en in de bossen van Lage Vuursche, om zodoende levensvatbare populaties in stand te kunnen houden. De noodzaak van de ecologische corridor wordt ook onderschreven in de notitie die is ingediend door de Vereniging van landeigenaren. Dat bepaalde diersoorten in het gebied van de ecologische corridor zelf minder of geheel niet voorkomen is volgens het deskundigenbericht derhalve niet relevant. De Afdeling ziet in hetgeen de Vereniging van landeigenaren heeft aangevoerd geen reden dit standpunt niet aannemelijk te achten.
2.9.4. Ter verwezenlijking van het ecoduct is aan de Amersfoortseweg de bestemming "Verkeer" toegekend, waarbij de bouwvoorschriften de aanleg van een ecoduct toestaan ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor ecoduct en maaiveldpassage’ op de plankaart. In het deskundigenbericht wordt de realisatie van een ecoduct van voldoende breedte mogelijk geacht. Aan de gronden die behoren tot de beoogde toelopen naar het ecoduct zijn de bestemmingen "Bos" en "Buitenplaats" toegekend, waarmee deze gronden onder andere zijn bestemd voor de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone. Gelet op de breedte van deze gronden ter plaatse van het zoekgebied voor het voorziene ecoduct, wordt in het deskundigenbericht de verwezenlijking van voldoende brede toelopen mogelijk geacht.
De ecologische corridor is ingepast in een reeds bestaande situatie, hetgeen een keuze is die behoort tot de vrijheid van de raad. Als gevolg van deze keuze is slechts een beperkte ruimte beschikbaar. In het Ecogroen-rapport is vermeld dat hierdoor het gebruik van de ecologische corridor door het edelhert als te ambitieus wordt beoordeeld. De breedte van de ecologische corridor is dan ook niet afgestemd op een eventueel gebruik door het edelhert. Waarom de ecologische corridor wel zou moeten kunnen functioneren voor het edelhert, is door Milieuzorg Zeist niet nader onderbouwd.
Ter zitting is door het college toegelicht dat de maatvoering van de ecologische corridor zoals die in het Ecogroen-rapport is aanbevolen, waaronder de maximale lengte van de passage bij Kamp Nieuw Amsterdam, is gebaseerd op een hoger ambitieniveau met betrekking tot de doelsoorten, dan waarvan in provinciaal beleid wordt uitgegaan. In het Ecogroen-rapport is uitgegaan van 'ambitieniveau B3', waarbij het de bedoeling is dat ook planten zich kunnen verspreiden door middel van de ecologische corridor. Dit is echter geen doelstelling van het streekplan, waardoor de corridor ter hoogte van Kamp Nieuw Amsterdam langer kan zijn dan in het Ecogroen-rapport is vermeld.
De Afdeling constateert dat in paragraaf 7.5 van het streekplan onderscheid wordt gemaakt tussen 'ecologische verbindingszones' en 'groene corridors met ecoducten'. Ecologische verbindingszones zijn bedoeld om zowel dieren als planten de mogelijkheid te bieden zich te verplaatsen dan wel te verspreiden en ecologische corridors met ecoducten zijn bedoeld om dieren in staat te stellen infrastructuur te passeren. De in het plan voorziene ecologische corridor is blijkens paragraaf 7.5 van het streekplan in samenhang bezien met de bijbehorende kaart "Gebieden binnen groene contouren" in het provinciale beleid aangemerkt als 'groene corridor met ecoducten' en derhalve slechts bedoeld voor de passage van dieren.
Gezien het voorgaande overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat de voorziene gemiddelde breedte van 580 meter van de ecologische corridor dan wel de lengte van de ecologische corridor ter hoogte van Kamp Nieuw Amsterdam onvoldoende zal zijn voor een goed functioneren ervan, gelet op diersoorten waarvoor deze is bedoeld.
2.9.5. Ter voorkoming van verstoring ten gevolge van bronnen die rondom de ecologische corridor aanwezig zijn, is in het 'Inrichtings- en beheerplan westelijke corridor Hart van de Heuvelrug' van 18 januari 2008, opgesteld door Arcadis, een aantal inrichtingsmaatregelen opgenomen, zoals het verleggen of afsluiten van fietspaden, het aanleggen van een wal met dichte beplanting langs de Ericaweg, het plaatsen van een ondoordringbaar hek en dichte beplanting langs de nieuwe woonwijk op de locatie Sterrenberg alsmede het doortrekken van een bestaande geluidswal langs de A28. Volgens het deskundigenbericht is, indien de voorgestelde inrichtingsmaatregelen om verstoring door geluid- en lichthinder tegen te gaan worden getroffen, het mogelijk om ter plaatse van de beoogde locatie een goed functionerende ecologische corridor te realiseren. De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding voor het oordeel dat sprake zal zijn van een zodanige verstoring door andere functies in de omgeving dat de ecologische corridor als gevolg van deze omstandigheid onvoldoende zal kunnen functioneren.
2.9.6. Aan de gronden waarop de Towerroad ligt is de bestemming "Maatschappelijk-Militair" toegekend. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, onder 2, van de planvoorschriften zijn deze gronden mede bestemd voor de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone. Voorts is op de plankaart onder andere rondom deze gronden een aanduiding aangebracht, waardoor deze gronden binnen wijzigingsgebied 1 vallen. Ingevolge artikel 3.6, onder B, van de planvoorschriften kunnen binnen dit wijzigingsgebied de toegekende bestemmingen worden gewijzigd in de bestemming "Bos" of "Buitenplaats". De mogelijkheid tot realisering van een ecologische corridor ter plaatse van de Towerroad is hiermee planologisch vastgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling vormt de aanwezigheid van deze weg in zoverre geen beletsel voor de verwezenlijking van de ecologische corridor.
2.9.7. Gezien het hiervoor overwogene, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beoogde ecologische corridor naar behoren zal kunnen functioneren.
2.10. Milieuzorg Zeist voert aan dat de mogelijkheid om 480 nieuwe woningen te bouwen op de locatie Sterrenberg in strijd is met de Gebiedsvisie Hart van de Heuvelrug (hierna: de Gebiedsvisie). Weliswaar staat in de Gebiedsvisie voor de locatie Sterrenberg aangegeven dat hierop 'strategie C' (clusteren) van toepassing is, maar dit houdt volgens Milieuzorg Zeist niet in dat als gevolg hiervan het gebied grotendeels volgebouwd kan worden. Bovendien wordt bij deze strategie als voorwaarde gesteld dat dit direct dient te zijn gerelateerd aan 'strategie A' (actieve ecologische ontwikkeling) en 'strategie B' (behoud). Nu ontwikkeling van de locatie Sterrenberg is gekoppeld aan teruggave van Dennendal aan de natuur, maar Dennendal is gelegen aan de rand van het Hart van de Heuvelrug waar geen brede corridor kan worden aangelegd, voldoet het plan niet aan een van de uitgangspunten van de Gebiedsvisie.
2.10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de uitbreidingsmogelijkheden op de locatie Sterrenberg reeds mogelijk zijn gemaakt in het streekplan ‘Utrecht 2005-2015’ (hierna: het streekplan) en dat de ontwikkeling van deze locatie verder is verankerd in het programma Hart voor de Heuvelrug.
2.10.2. Niet in geschil is dat de op de locatie Sterrenberg 'strategie C' als bedoeld in de Gebiedsvisie van toepassing is. In de Gebiedsvisie is over de toepassing van deze strategie het volgende vermeld: "Strategie C maakt onder strikte voorwaarden het toevoegen van rode functies mogelijk, met name indien deze direct gerelateerd zijn aan het realiseren van de strategieën A en B in het Hart."
De zorginstelling Dennendal en de locatie Sterrenberg liggen in het gebied dat wordt aangeduid als het Hart van de Heuvelrug, namelijk het gebied tussen Amersfoort, Zeist en Soest. Nu Dennendal wordt teruggegeven aan de natuur, wordt daarmee voldaan aan de voorwaarde dat woningbouw op de locatie Sterrenberg wordt gecompenseerd door natuurontwikkeling elders binnen het gebied van het Hart van de Heuvelrug. Dat Dennendal aan de rand van het Hart van de Heuvelrug ligt, doet daar niet aan af. Derhalve is van strijd met de Gebiedsvisie geen sprake.
2.11. Milieuzorg Zeist betoogt ook dat het plan in strijd is met het Structuurplan Zeist uit 2001 (hierna: het structuurplan). Op grond van het structuurplan is enige woningbouw op de locatie Sterrenberg toegestaan, maar deze dient dan wel functioneel verbonden te zijn aan de zorgfunctie van de Sterrenberg. Gelet op het aantal te bouwen woningen alsmede het feit dat daarvan maar ongeveer 80 woningen een zorgfunctie zullen hebben, is daarvan geen sprake volgens Milieuzorg Zeist.
2.11.1. In het verweerschrift verwijst het college voor dit punt naar de schriftelijke uiteenzetting van de raad. In de schriftelijke uiteenzetting is vermeld dat het structuurplan slechts op hoofdlijnen sturend is en dat dit document steeds door deelvisies wordt geactualiseerd. De Woonvisie 2006-2010 is een van die deelvisies. Daarin wordt uitgegaan van 400 nieuwbouwwoningen voor de locatie Sterrenberg. In de zienswijze op het deskundigenverslag voegt de raad daaraan toe dat het structuurplan uit 2001 inmiddels is achterhaald door het streekplan, waarin de locatie Sterrenberg binnen de zogeheten 'rode contour' is gebracht.
2.11.2. Op bladzijde 6 van het structuurplan is aangegeven dat het vermelde in hoofdstuk 6 kaderstellend is voor bestemmingsplanherzieningen. In paragraaf 6.5A van het structuurplan is vermeld dat bouw van woningen op de locatie Sterrenberg functioneel gebonden dient te zijn aan de zorgfunctie van de Sterrenberg. In het streekplan is vermeld dat op de locatie Sterrenberg 480 woningen zijn voorzien. Blijkens de streekplankaart ligt de locatie Sterrenberg binnen de rode contour. Volgens de tabel in bijlage 1 bij de Woonvisie 2006-2010, vastgesteld door de raad op 24 april 2007 (hierna: de Woonvisie), zijn 80 van de voorziene 480 woningen op de locatie van zorginstelling Sterrenberg aangemerkt als 'beschermd wonen eenheden'. In artikel 2.5, tweede lid, onder 1, sub b, van de planvoorschriften is bepaald dat maximaal 480 wooneenheden mogen worden gebouwd, waarvan er ten minste 80 als 'zorgwoningen' moeten worden gebouwd.
Gelet op het feit dat het vigerende streekplan later is vastgesteld dan het gemeentelijke structuurplan en dat in het streekplan nadrukkelijk andere ontwikkelingen worden voorgestaan op de locatie Sterrenberg dan in het structuurplan, komt aan het structuurplan geen doorslaggevende betekenis toe. Voorts is gelet op de planvoorschriften geen sprake van strijd van het plan met de Woonvisie, dat een nadere uitwerking vormt van het structuurplan.
2.12. Milieuzorg Zeist betoogt dat woningbouw op de locatie Sterrenberg zal leiden tot aantasting van de natuurwaarden van het aanwezige bos ter plaatse. Verder heeft de toekomstige woningbouw een negatieve invloed op de werking van de ecologische corridor die ten westen van de locatie Sterrenberg is voorzien.
2.12.1. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de ontwikkeling van woningbouw op de locatie Sterrenberg reeds mogelijk is gemaakt in het streekplan en verder verankerd is in het programma Hart van de Heuvelrug. Deze ontwikkeling is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar, aldus het college.
2.12.2. In de plantoelichting is vermeld, dat ten behoeve van de woningbouw op de locatie Sterrenberg dit terrein heringericht zal worden, waarbij grondverzet zal plaatsvinden en bomen moeten worden gekapt. Voor deze aantasting van de natuurwaarden - waaronder aantasting van het leefgebied van de hazelworm, de eekhoorn en verschillende soorten vleermuizen en vogels - op het terrein is een ontheffing van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) benodigd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 11 april 2006, kenmerk ff75c.05.toek.374.sh, voor de op de locatie Sterrenberg aanwezige en beschermde dier- en plantensoorten ingevolge artikel 75 van de Ffw onder voorwaarden ontheffing verleend van de verbodsbepalingen van artikel 8, 9, 11 en 13 van de Ffw. Deze ontheffing is thans onherroepelijk.
Milieuzorg Zeist heeft niet gemotiveerd welke andere natuurwaarden worden aangetast, anders dan de natuurwaarden die reeds zijn betrokken bij de beoordeling van de ontheffingsaanvraag in het kader van de Ffw.
2.13. Milieuzorg Zeist voert aan dat, gelet op het grote aantal woningen dat op de locatie Sterrenberg gebouwd zal worden, onvoldoende rekening is gehouden met andere woningbouwprojecten in de omgeving zoals de bouw van 500 woningen op de locatie Apollo-Noord en de mogelijke bouw van 1.400 woningen op het terrein van vliegbasis Soesterberg.
2.13.1. Ten eerste liggen de woningbouwprojecten die Milieuzorg Zeist noemt niet op het grondgebied van de gemeente Zeist en ten tweede zijn in tabel 1 behorende bij de hiervoor in 2.11.2. aangehaalde Woonvisie naast de locatie Sterrenberg nog 20 andere concrete woningbouwprojecten inclusief de te bouwen aantallen woningen vermeld.
Nu in de Woonvisie is vermeld dat de woningbouwbehoefte in Zeist tot 2020 ongeveer 3.000 woningen bedraagt en het totale aantal nog te bouwen woningen van alle concrete woningbouwprojecten tezamen 2.698 woningen omvat, heeft Milieuzorg Zeist niet aannemelijk gemaakt dat onvoldoende behoefte bestaat aan woningbouw op de locatie Sterrenberg.
2.14. Milieuzorg Zeist betoogt dat ten aanzien van de nieuwe woningen op de locatie Sterrenberg niet voldaan kan worden aan de normen van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Zowel de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) als de hoger vastgestelde grenswaarde van 55 dB(A) zal worden overschreden ter plaatse van bepaalde gebouwen.
2.14.1. In het bestreden besluit sluit het college zich op dit punt aan bij de beantwoording in de Nota van Zienswijzen door de raad. Daarin stelt de raad zich op het standpunt dat de normen van de Wgh niet worden overschreden.
2.14.2. Ingevolge artikel 74, eerste lid, onder b, sub 2, van de Wgh bevindt zich langs weerszijden van de rijksweg A28 een geluidzone van 400 meter, waardoor een deel van de toekomstige woningen op de locatie Sterrenberg zich binnen die zone bevinden.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde met betrekking tot de geluidbelasting vanwege een weg maximaal 48 dB. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wgh is de hoogst toelaatbare geluidbelasting vanwege een weg voor woningen in buitenstedelijk gebied maximaal 53 dB.
2.14.3. Bij besluit van 15 mei 2007, kenmerk 2007wem001819i, heeft het college met toepassing van de artikelen 83, eerste lid, en 110a, eerste lid, van de Wgh hogere grenswaarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een bestaande weg, met betrekking tot de nieuw te bouwen woningen op de locatie Sterrenberg. De toelaatbare geluidbelasting is daarbij voor sommige woningen op maximaal 55 dB(A) vastgesteld.
2.14.4. Ten behoeve van het plan is akoestisch onderzoek verricht door KuiperCompagnons, neergelegd in het rapport 'Abrona, Ontwikkelingsvisie locatie Sterrenberg, Huis ter Heide' van 17 juli 2006. In dit akoestisch onderzoek is vermeld dat voldaan kan worden aan de hoger vastgestelde maximale geluidbelasting van 55 dB(A) door langs een deel van de A28 - ter hoogte van de locatie Sterrenberg - een geluidscherm van 4,5 meter hoog en 750 meter lang op te richten.
Aan de gronden die ter hoogte van de locatie Sterrenberg grenzen aan de A28 is de bestemming "Groen" toegekend. Ingevolge artikel 2.6, tweede lid, onder A, van de planvoorschriften is binnen deze bestemming het oprichten van andere bouwwerken toegestaan. Niet in geschil is dat inmiddels een onherroepelijk projectbesluit ingevolge artikel 3.10 van de Wro is genomen, dat de realisering van een geluidscherm met de benodigde hoogte van 4,5 meter en een lengte van 750 meter langs het desbetreffende deel van de A28 mogelijk maakt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op de locatie Sterrenberg niet aan de maximaal toegestane geluidbelasting ingevolge de Wgh kan worden voldaan.
2.15. Milieuzorg Zeist betoogt dat het luchtkwaliteitsonderzoek ondeugdelijk is uitgevoerd. Hiertoe wordt aangevoerd dat in het verrichte onderzoek een aantal ontwikkelingen niet zijn meegenomen zoals de aanleg van de autoboulevard, de woningbouw op de locatie Apollo-Noord en op het terrein van vliegbasis Soesterberg alsmede de uitbreiding van de A28 naar drie rijstroken. Daarmee is niet zeker gesteld dat voldaan kan worden aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide als bedoeld in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005).
2.15.1. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit is aangepast aan de actuele situatie, zodat met dit onderzoek kan worden ingestemd. In de schriftelijke uiteenzetting heeft de raad daar nog aan toegevoegd dat wordt voldaan aan de wettelijke normen voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) en dat bovendien de woningbouw op de locatie Sterrenberg binnen de categorie 'niet in betekenende mate' valt als bedoeld in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer.
2.15.2. Ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer overweegt de Afdeling als volgt. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Bij deze wet is het Blk 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Het plan is vastgesteld na 15 november 2007 en anders dan Milieuzorg Zeist betoogt, is derhalve titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende regelgeving van toepassing.
2.15.3. Bij invoering van titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn krachtens artikel 5.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer in bijlage 3B bij de Regeling als categorie van gevallen waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, woningbouwlocaties aangewezen die - in geval van één ontsluitingsweg - netto niet meer dan 500 nieuwe woningen omvatten, dan wel - in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling - netto niet meer dan 1000 woningen omvatten.
Gezien het voorgaande behoort de bouw van 480 woningen op de locatie Sterrenberg tot een categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) als bedoeld in de Wet milieubeheer. Derhalve staat de wettelijke regeling inzake luchtkwaliteitseisen niet aan goedkeuring van het plan in de weg en kan het betoog dat het plan leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor deze stoffen geen doel treffen.
Overigens vormen de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen die Milieuzorg Zeist noemt geen onderdeel van het plan. De gevolgen van die ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit behoefden derhalve niet te worden betrokken bij dit plan.
Voormalig depot Rijkswaterstaat
2.16. Milieuzorg Zeist betoogt dat de bestemming van het zuidelijke deel van het terrein van het voormalige depot van Rijkswaterstaat nabij de A28 ten onrechte is gewijzigd naar een afvalstoffendepot. Voorts is ook het bebouwingspercentage vergroot en is voor beide ontwikkelingen niet gekeken naar de gevolgen voor de EHS, waarvan dit terrein deel uitmaakt.
2.16.1. Het college verwijst voor dit punt naar de schriftelijke uiteenzetting van de raad. In de schriftelijke uiteenzetting is vermeld dat dit voormalige terrein van Rijkswaterstaat inmiddels deels in eigendom is bij de provincie Utrecht en deels bij het Reinigingsbedrijf Midden Nederland (hierna: RMN). Dit bedrijf is voornemens om ter plaatse een afvalbrengstation te vestigen. De beoogde functie van het terrein als provinciaal wegensteunpunt is overeenkomstig de vorige functies van het terrein, te weten wegensteunpunt en zoutopslag van Rijkswaterstaat. Toevoeging van het afvalbrengstation is uit een milieuoogpunt niet als een zwaardere functie te beschouwen. De ecologische corridor zal geen hinder ondervinden van deze deels bestaande activiteiten, aldus de raad.
In de schriftelijke uiteenzetting voegt de raad daar nog aan toe dat het oppervlak voor het provinciale wegensteunpunt en het afvalstoffendepot tezamen aanzienlijk is verkleind ten opzichte van dat van het depot van Rijkswaterstaat in het voorheen geldende plan. Vergroting van het bebouwingspercentage leidt tot een intensivering van de bestaande bebouwing en niet tot een uitbreiding van de bebouwing in het groene gebied, aldus de raad.
2.16.2. Niet in geschil is dat het plan ter plaatse voorziet in een uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden. Zoals uit de Nota van Zienswijzen blijkt, wordt op het provinciale deel van het terrein het bebouwingspercentage verhoogd tot 30%, terwijl de bestaande bebouwing ongeveer 24% van het oppervlak beslaat. Op het deel van het terrein dat in eigendom is bij RMN wordt het bebouwingspercentage verhoogd tot 25% en beslaat de bestaande bebouwing ongeveer 16% van dat deel van het terrein.
Het terrein ligt binnen de EHS, waarvoor op grond van het streekplan het 'nee, tenzij'-regime geldt. Dit regime houdt in dat nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden niet zijn toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Blijkens de foto's die als bijlage bij het deskundigenbericht zijn gevoegd, is het deel van het terrein met de bedrijfsbestemming verhard. De beoogde uitbreiding van de bebouwing is op dit reeds verharde deel van het terrein voorzien. Het plan voorziet niet in uitbreiding van de bebouwing op de omliggende gronden die als "Bos" zijn bestemd. Gelet hierop en op het toegestane gebruik van het terrein, de beperkte omvang van de uitbreidingsmogelijkheden alsmede gezien de ligging van dit terrein direct naast de A28 met de bijbehorende verkeersintensiteiten en verkeersstromen ter plaatse, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot significante aantasting van de EHS.
Voor zover Milieuzorg Zeist door toevoeging van de aanduiding 'afvalstoffendepot' aan het voormalige depot van Rijkswaterstaat vreest voor verstoring van de nabij voorziene ecologische corridor, verwijst de Afdeling naar hetgeen hiervoor is overwogen in 2.9.5. Zij ziet in hetgeen Milieuzorg Zeist heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan een goed functioneren van de ecologische corridor.
Woonwagencentrum Beukbergenplein
2.17. Milieuzorg Zeist betoogt dat het plan het mogelijk maakt om op het woonwagencentrum behalve standplaatswoningen ook permanente woningen op te richten. Hierdoor zal de ooit voorgenomen ontmanteling van het woonwagencentrum niet meer plaatsvinden. Daarnaast voorziet het plan in de legalisering van een aantal illegaal geplaatste woonwagens, wat onwenselijk is uit een oogpunt van precedentwerking, aldus Milieuzorg Zeist.
2.17.1. Het college verwijst in het bestreden besluit naar de beantwoording door de raad in de Nota van Zienswijzen. Hierin is vermeld dat in het plan sprake is van een herinrichting van het woonwagencentrum om daarmee onveilige situaties op te heffen en een goed woon- en leefklimaat te bereiken. Het woonwagencentrum is reeds lang aanwezig op de huidige plaats en van ontmanteling is al langere tijd geen sprake meer. In het plan is gekozen voor een uitbreiding tot 190 standplaatsen. De extra standplaatsen die hiermee zijn voorzien, zijn bedoeld voor enige natuurlijke aanwas. Tegen de illegale situaties wordt handhavend opgetreden en dit aspect valt bovendien buiten de bestemmingsplanprocedure, aldus de raad.
2.17.2. Niet in geschil is dat het woonwagencentrum op de huidige locatie legaal is opgericht onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" en dat thans ter plaatse 169 standplaatsen aanwezig zijn. Nu er geen voornemen bestaat om het woonwagencentrum op de huidige locatie op te heffen, maar het gemeentebestuur wel het voornemen heeft om het woonwagencentrum opnieuw in te richten, heeft de raad in redelijkheid in het plan de bestemming "Wonen - Uit te werken" kunnen toekennen. Dat artikel 2.18, onder c, van de planvoorschriften daarbij in het nog op te stellen uitwerkingsplan de keuze biedt tussen een standplaats voor een woonwagen dan wel een bouwperceel waarop een woning is toegestaan, zolang deze tezamen niet meer dan 190 wooneenheden bedragen, is een keuze die behoort tot de vrijheid van de raad.
Wat betreft eventueel handhavend optreden tegen de illegaal geplaatste woonwagens, heeft het college zich in navolging van de raad terecht op het standpunt gesteld dat dit in onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
Het Panbos en de landgoederen Vollenhoven, Dijnselburg en Beukbergen
2.18. Milieuzorg Zeist voert aan dat aan de gronden die zijn gelegen tussen de Amersfoortseweg en golfpark 'De Biltse Duinen', bekend als het Panbos, ten onrechte de bestemming "Bos" met de aanduiding 'nw' (natuurwaarden) is toegekend, omdat hiermee onvoldoende recht wordt gedaan aan de natuurwaarden die in dit gebied voorkomen. Aan het Panbos had de bestemming "Natuur" en de aanduiding 'lw' (landschappelijke waarden) moeten worden toegekend.
Daarnaast voert Milieuzorg Zeist aan dat aan bepaalde gedeelten van de landgoederen Vollenhoven, Dijnselburg en Beukbergen naast de bestemming "Buitenplaats" ten onrechte niet tevens de aanduiding 'nw' is toegekend. Dit vanwege de bijzondere natuurwaarden die op deze landgoederen voorkomen.
Verder betoogt Milieuzorg Zeist dat de aanwezige oude tuinmuur op landgoed Dijnselburg - waar de bestemming "Buitenplaats" aan is toegekend - ten onrechte niet afzonderlijk is bestemd in het plan.
2.18.1. Het college sluit zich in het bestreden besluit op dit punt aan bij de beantwoording in de Nota van Zienswijzen, die onderdeel uitmaakt van het raadsbesluit.
Hierin is met betrekking tot het Panbos vermeld dat ten aanzien van de gegeven bestemmingen bij het opstellen van het plan is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2006. Door toevoeging van de aanduiding 'nw' wordt duidelijk gemaakt dat de natuurwaarden van het Panbos moeten worden beschermd.
Wat betreft de landgoederen Vollenhoven, Dijnselburg en Beukbergen wordt in de Nota van Zienswijzen vermeld dat de raad geen voorstander is van specifieke aanduidingen, waardoor op een deel van een buitenplaats een specifiek ecologisch regime van toepassing zou zijn. Bij buitenplaatsen moet volgens de raad een evenwichtige balans zijn tussen ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, die alle tot uitdrukking dienen te komen in de planologische regeling.
2.18.2. De Afdeling stelt vast dat aan het Panbos naast de aanduiding 'nw' eveneens de aanduiding 'lw' is toegekend. Aan het Panbos is de bestemming "Bos" toegekend en ingevolge artikel 2.3 van de planvoorschriften geldt binnen deze bestemming een aanlegvergunningstelsel. Daarnaast zijn in de bestemmingsomschrijving en in de bouwvoorschriften voldoende bepalingen opgenomen om de aanwezige natuurwaarden dan wel landschappelijke waarden te waarborgen. Aan de landgoederen Vollenhoven, Dijnselburg en Beukbergen is de bestemming "Buitenplaats" toegekend en in artikel 2.4 van de planvoorschriften zijn vergelijkbare bepalingen als in artikel 2.3 opgenomen omtrent het waarborgen van de aanwezige natuurwaarden. Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat, gelet op de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen, in dit geval het college in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan de toegekende bestemmingen en aanduidingen aan deze gronden. Verder behoefde ook ter bescherming van de tuinmuur op buitenplaats Dijnselburg daaraan geen afzonderlijke aanduiding te worden toegekend.
2.19. Milieuzorg Zeist betoogt dat de bescherming van de monumentale groene structuren in het plan onvoldoende planologisch is verzekerd. Aangezien niet langer een monumentenvergunning is vereist indien deze monumentale groene structuren van de gemeentelijke monumentenlijst worden afgehaald, had de dubbelbestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied" moeten worden toegekend aan de desbetreffende groene structuren.
2.19.1. In het verweerschrift verwijst het college voor dit punt naar de schriftelijke uiteenzetting van de raad. In de schriftelijke uiteenzetting is vermeld dat de raad voor een meer gericht monumentenbeleid heeft gekozen en daarbij dubbele regelingen zoveel mogelijk wenst te voorkomen. De buitenplaatsen hebben in het plan een passende bestemming gekregen, waarbij een aanlegvergunningplicht geldt en in dat kader de cultuurhistorische waarden worden getoetst. Tevens is in de planvoorschriften opgenomen dat het advies van de gemeentelijke Monumentencommissie nodig is. Hiermee is de cultuurhistorische waarde voldoende beschermd, aldus de raad.
2.19.2. De Afdeling is van oordeel dat gezien het aanlegvergunningstelsel en het daarbij verplichte advies van de monumentencommissie dat is opgenomen in artikel 2.4, vierde lid, van de planvoorschriften, het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarden in voldoende mate zijn beschermd. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de eventuele dubbelstemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied" wat betreft de bescherming van de monumentale status van de desbetreffende groene structuren niet meer bescherming zou bieden dan de reeds toegekende bestemming "Buitenplaats". Voorts kent het plaatsen op dan wel afvoeren van objecten van de gemeentelijke monumentenlijst een zelfstandige procedure en kan dit aspect in deze procedure niet aan de orde komen.
Sportpark Huis ter Heide West
2.20. De BBVH betoogt dat de bestemmingen "Sport" en "Groen" die zijn toegekend aan de gronden ten noorden van de rijksweg A28, waarop thans het sportpark Huis ter Heide West is gelegen, niet in overeenstemming zijn met de beoogde plannen voor woningbouw ter plaatse. Daarnaast voert Milieuzorg Zeist aan dat indien deze locatie vrijkomt door vertrek van de sportclubs die daar momenteel zijn gevestigd, deze locatie zou moeten worden ingericht met groen in plaats van woningen. Voorts is onduidelijk waar de sportclubs naartoe zullen worden verplaatst.
2.20.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in het plan geen sprake is van verwezenlijking van 400 woningen op de locatie van het bestaande sportpark Huis ter Heide West. Eventuele woningbouw ter plaatse dient nog op gemeentelijk en provinciaal niveau te worden afgewogen. De bestemmingen die in het plan zijn toegekend aan de gronden zijn daarom afgestemd op de bestaande situatie, aldus het college.
2.20.2. Niet in geschil is dat met de bestemming "Sport" de gronden van het gebied Huis ter Heide West overeenkomstig de bestaande situatie zijn bestemd en dat deze bestemming geen woningbouw toestaat. Voorts ligt de locatie van sportpark Huis ter Heide West buiten de zogeheten ‘rode contour’ als bedoeld in het streekplan, als gevolg waarvan woningbouw niet mogelijk is op deze locatie. Hoewel het gemeentebestuur plannen maakt voor woningbouw op deze locatie, betekent dit niet dat deze toekomstige ontwikkeling reeds in het voorliggende plan had moeten worden opgenomen, aangezien deze plannen ten tijde van het besluit tot vaststelling van het plan nog onvoldoende concreet waren. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de gronden van het sportpark Huis ter Heide West conform de bestaande situatie dienen te worden bestemd in het voorliggende plan.
Bedrijventerrein locatie Dorrestein
2.21. Milieuzorg Zeist betoogt dat op de locatie Dorrestein geen bedrijventerrein ontwikkeld dient te worden, vanwege de ecologische functie die dit terrein in de huidige toestand van bos en heide vervult.
De Afdeling stelt vast dat aan de locatie Dorrestein de bestemming "Bos" en de aanduiding ‘nw’ is toegekend en dat deze bestemming en aanduiding de aanleg van een bedrijventerrein niet mogelijk maakt. In zoverre mist het beroep dan ook feitelijke grondslag.
2.22. Voor zover Milieuzorg Zeist in haar beroepschrift kanttekeningen plaatst bij het geldende provinciale beleid en de weergave daarvan in de plantoelichting, overweegt de Afdeling dat provinciaal beleid niet zelfstandig aan de orde kan worden gesteld in een bestemmingsplanprocedure, alsmede dat de plantoelichting geen onderdeel vormt van een bestemmingsplan, zodat tegen de bewoordingen daarvan geen beroep kan worden ingesteld. In zoverre kan het beroep van Milieuzorg Zeist dan ook niet slagen.
2.23. De conclusie is dat hetgeen de Vereniging van landeigenaren, Milieuzorg Zeist en BBVH hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010