200909382/1/M1.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
appellant,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij twee besluiten van 25 augustus 2009, kenmerk PV nr. 10003 en PV nr. 10004, heeft het college zijn beslissing om op 14 juli 2009 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (2 x € 59,00 = € 118,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 21 oktober 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 31 december 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi en mr. N. el Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening 2009) kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
2.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van twee dozen met papier die op 14 juli 2009 om respectievelijk 7.40 en 7.41 uur zijn aangetroffen op de openbare weg naast een restafvalcontainer gelegen aan het Heiman Dullaertplein ter hoogte van nummer […]r zover in het besluit van 21 oktober 2009 is vermeld dat de dozen zijn aangetroffen aan de [locatie] ter hoogte van nummer […] (het woonadres van [appellant]), betreft dit een kennelijke verschrijving. Volgens het college zijn de huishoudelijke afvalstoffen, blijkens daarin aangetroffen materiaal met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 ter inzameling aangeboden. Bij het bestreden besluit heeft het college de besluiten van 25 augustus 2009 gehandhaafd.
2.4. [appellant] bestrijdt dat de aangetroffen huishoudelijke afvalstoffen door hem naast de container voor restafval ter inzameling zijn aangeboden. Hij erkent een losse stapel afgehandelde poststukken in de papiercontainer te hebben willen deponeren. Omdat de container bijna vol of verstopt was, heeft hij zijn stapel papier in de sleuf van de vulopening van deze container achtergelaten. [appellant] neemt aan dat iemand anders zijn stapel papieren uit de sleuf van de vulopening heeft gehaald en deze stapel in twee dozen naast de container voor restafval heeft geplaatst. [appellant] vindt het onredelijk dat hij tweemaal een boete krijgt opgelegd voor het plegen van hetzelfde feit, het slechts eenmaal op onjuiste wijze aanbieden van oud papier.
2.5. Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 1 juni 2005, zaak nr.
200501068/1, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
Uit de processen-verbaal van 14 juli 2009, met nummers 10003 en 10004, volgt dat er zowel om 7.40 als om 7.41 uur een doos met tot [appellant] herleidbare post is aangetroffen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd vormt onvoldoende aanleiding om de juistheid van deze processen-verbaal in twijfel te trekken.
In de twee aangetroffen dozen, die papierresten bevatten, is post aangetroffen waarop de naam en het adres van [appellant] zijn vermeld.
2.6. Ter zitting is van de zijde van het college niet bestreden dat de door [appellant] geschetste toedracht overeenkomt met de werkelijkheid. Volgens het college doet dit er echter niet aan af dat [appellant] moet worden aangeslagen voor 2 x € 59,00 = € 118,00, aangezien hij door het achterlaten van een stapel papier in de sleuf van de vulopening van de container het risico heeft genomen dat een derde de papieren zou scheiden en in twee afzonderlijke pakketten bij de container zou achterlaten.
2.7. Nu het college de lezing van de gebeurtenissen die [appellant] heeft gegeven niet in twijfel heeft getrokken en er ook anderszins onvoldoende reden bestaat om aan de juistheid van die lezing te twijfelen, moet het ervoor worden gehouden dat [appellant] niet degene is geweest die het papier in twee dozen heeft aangeboden, maar dat hij wel een stapel papier in de sleuf van de vulopening heeft achtergelaten zoals hiervoor vermeld. Met dit laatste heeft [appellant] artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 in samenhang met artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit overtreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college ten aanzien van [appellant] in redelijkheid toepassing kunnen geven aan kostenverhaal. Het betoog van [appellant] dat hij op 14 juli 2009 te 7.40 en 7.41 uur geen papierresten heeft aangeboden treft geen doel. Het tijdstip in de processen-verbaal betreft namelijk niet het tijdstip van aanbieding van de dozen, maar het tijdstip van aantreffen daarvan door medewerkers van de gemeente.
2.8. Bij de beantwoording van de vraag of het college [appellant] voor € 118,00 of slechts voor € 59,00 had mogen aanslaan, overweegt de Afdeling allereerst dat anders dan [appellant] veronderstelt, het kostenverhaal niet het karakter heeft van een boete. Dit betekent dat het op zichzelf niet relevant is hoeveel overtredingen er geacht moeten worden te zijn begaan. Beoordeeld moet slechts worden of het bedrag van € 118,00 overeenkomt met de werkelijke kosten van het uitoefenen van bestuursdwang, voor zover daarmee een einde is gemaakt aan een situatie die in strijd is met de Afvalstoffenverordening 2009 en die situatie toerekenbaar was aan, in dit geval, [appellant]. De Afdeling is, anders dan het college, van oordeel dat het zodanig onwaarschijnlijk is dat een stapel papier die in de sleuf van de vulopening van een container steekt door een derde wordt verwijderd en in gescheiden partijen naast de container wordt geplaatst, dat [appellant] daarmee geen rekening behoefde te houden.
Gelet op deze omstandigheid is de Afdeling van oordeel dat slechts de aanwezigheid van één doos kan worden toegerekend aan [appellant] en dat het college zich in dit geval had dienen te beperken tot het slechts eenmaal in rekening brengen aan [appellant] van de kosten die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang.
2.9. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 21 oktober 2009 dient wegens strijd met artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover dit ziet op het besluit van 25 augustus 2009 met kenmerk PV nr. 10004. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 25 augustus 2009 met het hiervoor vermelde kenmerk zal worden herroepen. Hierbij is in aanmerking genomen dat dit het verwijderen betreft van de doos die om 7.41 uur is aangetroffen, waarbij het besluit dat betrekking heeft op de doos die om 7.40 uur werd aangetroffen als grondslag voor het verhalen van de kosten van bestuursdwang in stand blijft. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 21 oktober 2009, kenmerk A.B.2009.2.06936/6938/RBo, voor zover dit ziet op het besluit van 25 augustus 2009, kenmerk PV 10004;
III. herroept het besluit van 25 augustus 2009, kenmerk PV 10004;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 12,15 (zegge: twaalf euro en vijftien cent);
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010