ECLI:NL:RVS:2010:BN0439

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907081/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • G.N. Roes
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving van ontgrondingsvergunning door college van gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 juli 2010 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving van de ontgrondingsvergunning die was verleend aan Maasoever Nederhemert B.V. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 4 november 2008 het verzoek van [appellant] om bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewimpeld, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 7 juni 2010, waarbij zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en Maasoever aanwezig waren.

De Afdeling overwoog dat het college zijn besluit van 4 november 2008 had gehandhaafd, maar met een aangepaste motivering. [Appellant] betoogde dat de motivering onvoldoende was, omdat deze enkel verwees naar een advies van de bezwaaradviescommissie. De Afdeling oordeelde dat de verwijzing naar het advies voldoende was, mits het advies zelf de nodige motivering bevatte. Dit werd als het geval beschouwd, waardoor de beroepsgrond van [appellant] faalde.

Daarnaast stelde [appellant] dat het college ten onrechte had afgezien van handhaving van een voorschrift uit de ontgrondingsvergunning, omdat zijn perceel niet als natuurgebied was ontwikkeld. Het college verdedigde zich door te stellen dat de aankoop van het perceel was mislukt en dat Maasoever vervangende percelen had aangekocht die wel tot natuurgebied waren ontwikkeld. De Afdeling concludeerde dat Maasoever niet in strijd had gehandeld met de vergunning, omdat er geen verplichting bestond om het perceel van [appellant] als natuurgebied in te richten. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200907081/1/M1.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Maasoever Nederhemert B.V. (hierna: Maasoever) vanwege overtreding van de aan haar bij besluit van 19 maart 1996 verleende ontgrondingsvergunning, afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2009 heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Arnhem ingekomen op 30 juni 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2009. De rechtbank heeft het beroepschrift ter verdere behandeling doorgezonden naar de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Maasoever heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. drs. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Veghel, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Holterman en ing. G. Pieters, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Maasoever, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Poorter, advocaat te Nijmegen, en J. van der Bent, als partij daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college zijn besluit van 4 november 2008 onder aanpassing van de motivering gehandhaafd.
2.2. [appellant] betoogt dat het college bij zijn motivering van het bestreden besluit ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar het door de Commissie bezwaar- en beroepschriften van de provincie Gelderland (hierna: de bezwaaradviescommissie) uitgebrachte advies, omdat de motivering die ten grondslag ligt aan het advies niet concludent is.
2.2.1. Ingevolge artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht kan ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.
2.2.2. Het betoog van [appellant] biedt naar het oordeel van de Afdeling geen steun voor de conclusie dat hetgeen in het advies is vermeld op zichzelf niet kan dienen als zelfstandige motivering van het bestreden besluit. De Afdeling acht de door de bezwaaradviescommissie gegeven motivering toereikend voor het daaraan verbonden advies. Gelet hierop en in aanmerking nemende dat het advies van de bezwaaradviescommissie als bijlage bij de beslissing op bezwaar is gevoegd, heeft het college ter motivering van het bestreden besluit kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies. Deze beroepsgrond faalt.
2.3. [appellant] betoogt verder dat het college zijn verzoek om handhaving van het aan de ontgrondingsvergunning verbonden voorschrift A1 ten onrechte heeft afgewezen. Hiertoe voert hij, kort weergegeven, aan dat zijn perceel, dat volgens hem essentieel is voor de ontwikkeling van het ecosysteem van het ontgronde gebied, in strijd met dit vergunningvoorschrift niet als natuurgebied is ontwikkeld.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat, nu de aankoop van het perceel van [appellant] is mislukt en door Maasoever vervangende percelen zijn aangekocht die tot natuurgebied zijn ontwikkeld, handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien.
2.3.2. Bij besluit van 19 maart 1996 heeft het college aan Maasoever een vergunning onder voorschriften als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet verleend voor een periode van ten hoogste tien jaar voor het ontgronden van, voor zover hier van belang, het perceel, kadastraal bekend gemeente Hedel, sectie L, nr. 412, dat eigendom is van [appellant].
In voorschrift A1 van de ontgrondingsvergunning is bepaald dat de ontgronding dient te worden uitgevoerd en afgewerkt overeenkomstig de aan dit besluit toegevoegde en daarvan deel uitmakende gewaarmerkte tekeningen. Voor de verdere inrichting van het gebied geldt het planvoorstel, zoals dit bij de aanvraag is ingediend, als uitgangspunt. De voorzieningen moeten overeenkomstig dit voorstel gerealiseerd worden, nadere detaillering in overleg via het beplantingsplan.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat een ontgrondingsvergunning in beginsel een recht en niet de plicht geeft om tot ontgronding over te gaan. Uit vergunningvoorschrift A1 vloeit niet voort dat op Maasoever een verplichting rust de percelen waarop de ontgrondingsvergunning ziet, in te richten als natuurgebied indien deze niet zijn ontgrond. Niet in geschil is dat het perceel van [appellant], omdat geen overeenstemming is bereikt over de aankoop ervan, buiten de ontgronding is gebleven en het dientengevolge niet tot natuurgebied is ontwikkeld. Maasoever heeft ter compensatie vervangende percelen aangekocht en deze tot natuurgebied ontwikkeld. Onder deze omstandigheden heeft Maasoever, door het perceel van [appellant] niet in te richten als natuurgebied, niet in strijd gehandeld met vergunningvoorschrift A1. Gelet hierop kan niet met recht worden gesproken van een overtreding. Het college heeft het verzoek om handhavend op te treden, ook al was het op andere gronden, terecht afgewezen. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. de Hek, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. De Hek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010
542-650.