200910132/1/M1.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het college zijn beslissing om op 16 september 2009 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 10 december 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [gemachtigde] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij het college ingekomen op 16 december 2009, beroep ingesteld. Het college heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling, alwaar het beroepschrift op 24 december 2009 is ingekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi en mr. N. el Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
In artikel 6:4, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb wordt een bezwaarschrift ondertekend.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, dat het bezwaar door [gemachtigde] is ingediend namens [appellant], maar dat daartoe geen machtiging is overgelegd. Daarom is [gemachtigde] in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Nu binnen de gestelde termijn geen machtiging is ingediend, moest het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus het college.
2.3. [appellant] betoogt dat omdat hij van 6 tot 22 november 2009 afwezig was hij aan zijn secretaresse, [gemachtigde], heeft gevraagd namens hem bezwaar te maken tegen het besluit van 30 oktober 2009. Dit heeft zij bij brief van 5 november 2009 gedaan. Doordat het college de brief waarin haar om machtiging daartoe werd gevraagd naar het huisadres van [appellant] heeft verzonden was het voor zowel hem als [gemachtigde] onmogelijk tijdig te reageren, aldus [appellant]. Voorts stelt [appellant] dat uit het bezwaarschrift duidelijk blijkt dat niet [gemachtigde], maar hij bezwaar maakt.
2.4. In het bezwaarschrift van 5 november 2009 heeft [gemachtigde] verklaard bezwaar te maken namens [appellant].
Bij aangetekend verzonden brief van 6 november 2009 heeft het college [gemachtigde] verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Zij is hiertoe tot 20 november 2009 in de gelegenheid gesteld. Hierbij heeft het college vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard.
[gemachtigde] heeft de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij pas op 22 november 2009 terugkeerde en daardoor niet heeft gereageerd.
Niet alleen is in het bezwaarschrift nagelaten deze afwezigheid van [appellant] vanaf 6 november 2009 aan het college te melden, maar eveneens is nagelaten naast het huisadres van [appellant] een ander contactadres gedurende de periode van 6 tot 20 november 2009 op te geven. Het als gevolg hiervan door [gemachtigde] niet (tijdig) ontvangen van het verzoek om de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen, dient voor risico van [appellant] te blijven. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] om zorg te dragen voor een goede behartiging van zijn belangen gedurende zijn afwezigheid. De omstandigheid dat het volgens het bezwaarschrift duidelijk was dat [appellant] bezwaar wilde maken en dat [appellant] in de gelegenheid gesteld wilde worden zelf als vertegenwoordigde de gang van zaken te herstellen, doet daaraan niet af.
Gelet op het voorgaande heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk mogen verklaren.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010