200909358/1/R1.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zoetermeer bij besluit van 16 februari 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Dorp IV".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. de Boer, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. de Waaij, werkzaam bij de provincie Zuid-Holland, en de raad, vertegenwoordigd door IJ.J. Hortensius en R. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Stichting Vestia Groep, vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de gemeenteraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het beroep ziet op het plandeel met de bestemming "Wonen (W2)" aan de Dr. J.W. Paltelaan/Emmastraat. Op de plankaart is aangegeven dat een bouwhoogte is toegestaan van maximaal 14, respectievelijk 13 meter aan de Dr. J.W. Paltelaan en maximaal 10 meter aan de zijde van de Emmastraat. Voorts volgt uit de plankaart en de voorschriften dat een parkeergarage is toegestaan binnen het bouwvlak.
2.3. [appellant] betoogt dat het realiseren van de bebouwing negatieve gevolgen zal hebben voor zijn woongenot door de omvang en de massa van de bouwmogelijkheden, hetgeen zal leiden tot aantasting van zijn privacy, uitzicht en bezonning. [appellant] wijst erop dat in een procedure tot verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, kenbaar is gemaakt dat 63 appartementen zullen worden gerealiseerd, waarvan 45 sociale huurwoningen ten behoeve van senioren en 18 koopwoningen zonder doelgroepbepaling. [appellant] stelt dat nu aldus 18 van de 63 woningen niet uitsluitend aan senioren zullen worden aangeboden, het college niet het belang van woninguitbreiding voor senioren zwaarder had mogen laten wegen dan zijn belang bij het behoud van zijn woongenot en de raad had moeten volstaan met beperktere bouwmogelijkheden.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat op de locatie voorheen 38 seniorenwoningen aanwezig waren, zodat sprake is van een toename van het aantal woningen voor senioren. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de zogeheten 30°-regeling, die in de gemeente wordt gehanteerd om de invloed van nieuwbouw op bestaande laagbouw in te perken, een goede manier is om een verslechtering van het woongenot te beperken.
2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat grote behoefte bestaat aan seniorenwoningen en dat de financiële haalbaarheid van het project niet meer kan worden aangetoond indien het aantal woningen zou worden verminderd. Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de wijk niet alleen wordt gekenmerkt door laagbouw, maar dat er ook veel gestapelde bouw is terug te vinden. Verder heeft hij gesteld dat aan de zogeheten 30°-regeling wordt voldaan.
2.6. In de toelichting op het bestemmingsplan is opgenomen dat op onderhavige locatie 38 seniorenwoningen aanwezig waren die niet meer voldeden aan de eisen van de huidige tijd en in aanmerking kwamen voor vernieuwing. Dat niet alle 63 woningen in het door Vestia ontwikkelde bouwplan expliciet ten behoeve van wonen voor senioren zullen worden aangeboden doet er niet aan af dat met onderhavig plandeel wordt tegemoetgekomen aan de behoefte aan seniorenwoningen en de opgave om de wijk Dorp te transformeren naar een milieu geschikt voor ouderen, zoals gesteld in het streekplan Zuid-Holland West 2003. Niet kan worden ontkend dat de realisatie van de bebouwing gevolgen zal hebben voor de bezonning, de privacy en met het name het uitzicht vanuit de woning van [appellant]. Het college heeft zich evenwel in redelijkheid, mede onder verwijzing naar de zogeheten 30°-regeling, op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de afstand van ongeveer 19 meter tussen de voorziene bebouwing en de woning van [appellant] en de situering van de bebouwing in een stedelijke omgeving, geen onevenredige aantasting van het woonklimaat zal plaatsvinden.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.7. Voorts betoogt [appellant] dat niet over voldoende parkeerruimte kan worden beschikt. Volgens [appellant] zijn op de Emmastraat slechts 8 parkeerplaatsen beschikbaar en zijn deze al in gebruik bij de huidige bewoners. Daarbij werden in de oude situatie de 38 appartementen hoofdzakelijk bewoond door personen met een zeer hoge leeftijd waarvan er slechts enkele nog over een motorvoertuig beschikten. Verder verdwijnen 3 parkeerplaatsen nu in het bouwplan de parkeergarage uitkomt op de Emmastraat. Volgens [appellant] is, nu de verkoop/verhuur ook kan plaatsvinden aan anderen dan senioren, niet een juiste parkeernorm toegepast.
2.7.1. Dit betoog faalt. Niet is gebleken dat de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden niet kunnen worden gerealiseerd op een wijze waarin wordt voorzien in de parkeerbehoefte, mede gelet op de mogelijkheid om binnen het gehele bouwvlak een parkeergarage te realiseren.
Voor zover [appellant] tevens betoogt dat het plan negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid zal hebben, faalt dit, nu het college afdoende heeft gemotiveerd dat de toename van de verkeersintensiteit aanvaardbaar kan worden geacht.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wijers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010