200909991/1/R1.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WTZi-Vastgoed PBG B.V., gevestigd te Den Haag, en anderen (hierna: PBG B.V. en anderen),
appellanten,
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Bij besluit van 24 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Verbreding tracé N209" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben PBG B.V. en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door H. Koornneef, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door drs. K.P. Spannenburg en H. Millenaar, werkzaam bij de provincie, daar als partij gehoord.
2.1. Het bestemmingsplan maakt een wegverbreding mogelijk van een gedeelte van de N209, gelegen tussen de aansluiting Ankie Verbeek-Ohrlaan en de aansluiting Bergschenhoek te Lansingerland. Het betreft een verbreding van één rijstrook naar twee rijstroken in beide richtingen.
2.2. PBG B.V. en anderen betogen dat het plan in strijd is met artikel 3.3.1 eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat de ligging en afmetingen van de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), die binnen de zone van de N209 zijn gelegen, niet op de verbeelding zijn aangegeven.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bepaalde in artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro niet ertoe dwingt dat de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen op de plankaart worden aangegeven, maar dat voldoende is dat uit de plantoelichting en het onderzoek blijkt dat geluidsgevoelige functies in de zone van de weg liggen en wat de geluidsituatie ter plaatse is.
2.2.2. Ingevolge artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro geeft het bestemmingsplan de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen aan, die gelegen zijn binnen de zone van een weg als bedoeld in de Wgh, voor zover de uitvoering van de Wgh zulks vereist.
2.2.3. Uit de plantoelichting en het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek blijkt dat weliswaar geluidsgevoelige functies in de zone van de weg liggen, maar dat ter plaatse geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Er worden maatregelen getroffen op het tracé, zoals de toepassing van geluidreducerend asfalt en geluidsschermen, om de geluidbelasting binnen de gestelde normen te houden. Gelet hierop vereist de uitvoering van de Wgh in dit geval niet dat de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen binnen de zone van de N209 op de verbeelding worden aangegeven. Dit betoog van PBG B.V. en anderen faalt.
2.3. PBG B.V. en anderen betogen voorts dat het aan het plan ten grondslag gelegde luchtkwaliteitsonderzoek ten onrechte is gebaseerd op een verouderde rekenmethode.
2.3.1. De raad stelt dat het gehanteerde rekenmodel ISL2, versie 2.02, wat betreft methode en resultaten overeenkomt met de nieuwe versie van het rekenmodel en dat het luchtkwaliteitsonderzoek voldoet aan de op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan geldende reken- en meetvoorschriften.
2.3.2. PBG B.V. en anderen hebben niet bestreden dat de gehanteerde rekenmethode ISL2, versie 2.02, voldoet aan de voorschriften in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Dat een vernieuwde versie van dit rekenmodel is verschenen, betekent op zichzelf niet dat de gehanteerde versie niet (langer) voldoende representatief en betrouwbaar is. Dit betoog faalt derhalve.
2.4. PBG B.V. en anderen voeren ten slotte aan dat de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zonder de realisatie van de beoogde bestemming(en), niet inzichtelijk is gemaakt, zodat niet duidelijk is in welke mate de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het terrein van PBG B.V. door de realisatie van het bestemmingsplan worden beperkt.
2.4.1. De raad erkent dat in het luchtkwaliteitsonderzoek niet de autonome situatie is berekend. Uit het onderzoek volgt echter dat na realisering van het plan in zowel 2010 als 2020 geen grenswaarden worden overschreden, zodat het bestemmingsplan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, aldus de raad.
2.4.2. Terecht heeft de raad gesteld dat het niet noodzakelijk was om de luchtkwaliteit in de autonome situatie te berekenen, nu dit alleen relevant is indien sprake is van overschrijding van de grenswaarden en daarvan geen sprake is. PBG B.V. en anderen hebben dat niet bestreden. Reeds hierom faalt het betoog van PBG B.V. en anderen.
2.5. De conclusie is dat hetgeen PBG B.V. en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010