ECLI:NL:RVS:2010:BN0477

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005385/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • A. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake windturbine aan Koudepolderstraat 22 te Hoek

Op 2 juli 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen had op 12 mei 2010 een verzoek van [verzoeker] en anderen om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een windturbine aan de Koudepolderstraat 22 te Hoek afgewezen. Tegen deze afwijzing hebben [verzoeker] en anderen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 21 juni 2010 ter zitting werd behandeld.

Tijdens de zitting werd aangevoerd dat de windturbine in 2009 niet was beoordeeld op noodzakelijke beveiligingen, onderhoud en reparaties door een deskundige, zoals vereist door artikel 3.14 van het Activiteitenbesluit. Het college stelde echter dat aan de vereisten was voldaan, omdat er een certificaat was afgegeven en de ontwerper had verklaard dat de veiligheidseisen waren nageleefd. Bovendien was de windturbine nog niet langer dan een jaar in werking, waardoor een inspectie niet noodzakelijk zou zijn.

De voorzitter overwoog dat het besluit van 12 mei 2010 niet deugdelijke motivering had, aangezien de windturbine in strijd met de wet niet was beoordeeld. Desondanks werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat ter zitting was verklaard dat recent alsnog aan de vereisten van artikel 3.14 was voldaan. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de voorzitter besloot het verzoek af te wijzen.

Uitspraak

201005385/1/M1.
Datum uitspraak: 2 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Terneuzen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2010 heeft het college een verzoek van [verzoeker] en anderen om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een windturbine aan de Koudepolderstraat 22 te Hoek afgewezen.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juni 2010, waar [verzoeker] en anderen, van wie [verzoeker] in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.R.M. Vervaet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [personen], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [verzoeker] en anderen voeren aan dat de windturbine in strijd met artikel 3.14, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in het kalenderjaar 2009 niet is beoordeeld op de noodzakelijke beveiligingen, onderhoud en reparaties door een deskundige op het gebied van windturbines.
2.1.1. Het college stelt zich op het standpunt dat aan artikel 3.14, eerste lid, van de Regeling algemene regels voor inrichting milieubeheer (hierna: de Regeling) is voldaan wanneer een certificaat is afgegeven en dat de ontwerper van de windturbine heeft verklaard dat is voldaan aan de veiligheidseisen. Bovendien is de windturbine volgens het college nog geen jaar in werking, zodat, gelet op het aantal draaiuren, een inspectie niet nodig is. Ten slotte zijn de risico's volgens het college niet van dien aard dat onmiddellijke inspectie dient plaats te vinden.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, van het Activiteitenbesluit wordt een windturbine ten minste eenmaal per kalenderjaar beoordeeld op de noodzakelijke beveiligingen, onderhoud en reparaties door een deskundige op het gebied van windturbines.
Ingevolge het vijfde lid voldoet een windturbine ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen.
Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, van de Regeling voldoet een windturbine ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan aan de veiligheidseisen opgenomen in:
a. NEN-EN-IEC 61400-2;
b. NVN 11400-0.
Ingevolge het tweede lid wordt aan het eerste lid voldaan indien voor de windturbine een certificaat is afgegeven door een certificerende instantie waaruit blijkt dat de windturbine voldoet aan deze regels. De certificerende instantie is geaccrediteerd voor het afgeven van certificaten, overeenkomstig de normen bedoeld in het eerste lid bij de Raad voor Accreditatie of bij een accrediterende instantie die erkend is door een andere staat, aangesloten bij de Multilateral Agreement on European Accreditation of Certification.
2.1.3. De voorzitter overweegt dat ten tijde van het bestreden besluit in strijd met artikel 3.14, eerste lid, van het Activiteitenbesluit de windturbine niet is beoordeeld. Het aantal draaiuren van de windturbine is, gelet op het bepaalde in voornoemd artikel 3.14, eerste lid, niet van belang.
De voorzitter stelt vast dat het besluit van 12 mei 2010 niet op een deugdelijke motivering berust. De voorzitter ziet evenwel geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, omdat de drijver van de inrichting ter zitting heeft verklaard dat zeer recent alsnog toepassing is gegeven aan artikel 3.14, eerste lid, van het Activiteitenbesluit.
2.2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010
433.