201002792/3/R1.
Datum uitspraak: 2 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te De Koog, gemeente Texel,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 22 januari 2010, no. 2010-4541, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Texel bij besluit van 8 december 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Oude Dijkje 38".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2010, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2.1. Het wijzigingsplan voorziet in de uitbreiding van het aantal recreatieve slaapplaatsen bij een groepsverblijf op het perceel Oude Dijkje 38 in De Koog. Daartoe zal een bestaande schuur verbouwd worden tot een verblijf met 20 slaapplaatsen.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellant] stelt in beroep onder meer dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Hij betoogt onder meer dat het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd was om de wijzigingsbevoegdheid van artikel 29, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" op het perceel Oude Dijkje 38 toe te passen. Aan het perceel Oude Dijkje 38 is volgens hem in het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" de bestemming "Dagrecreatief opvanggebied" toegekend, welke bestemming niet wordt genoemd in de wijzigingsbevoegdheid van artikel 29, derde lid, van de planvoorschriften.
2.4. Het college van gedeputeerde staten stelt zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat het, gelet op artikel 13, vijfde lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Texel", de bedoeling van de planwetgever is geweest om groepsverblijven op gronden met de bestemming "Dagrecreatief opvanggebied" op dezelfde wijze te behandelen als groepsverblijven op gronden met de bestemming "Groepsverblijven", nu artikel 13, vijfde lid, de voorschriften van artikel 10, dat op de bestemming "Groepsverblijven" ziet, van toepassing verklaart op groepsverblijven. Doordat in artikel 10, negende lid, wordt verwezen naar de wijzigingsbevoegdheid van artikel 29, derde lid, is deze wijzigingsbevoegdheid ook van toepassing op groepsverblijven genoemd in artikel 13, vijfde lid, aldus het college van gedeputeerde staten.
2.5. Blijkens de plankaart behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" heeft het perceel Oude Dijkje 38 de bestemming "Dagrecreatief opvanggebied, klasse p" met onder meer de aanduiding "38 (groepsverblijf volgens artikel 13 lid 5)".
Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" en de herziening daarvan mogen gronden met de bestemming "Dagrecreatief opvanggebied, klasse p" uitsluitend worden gebruikt en ingericht ten behoeve van de recreatie in de vorm van paardensport met de daarbij behorende manege.
Ingevolge het vijfde lid zijn in afwijking van het tweede lid verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van groepsverblijf toegestaan in de klasse p, op de locaties die op de plankaart als zodanig zijn aangeduid. Op deze groepsverblijven zijn de voorschriften van artikel 10 van toepassing.
Ingevolge artikel 10, negende lid, wordt ten aanzien van de uitbreiding van het aantal slaapplaatsen verwezen naar artikel 29 van de voorschriften.
Ingevolge artikel 29, derde lid, voor zover van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen, voor zover het betreft de bestemmingen bedoeld in artikel 8 Recreatieterrein klasse z (zomerhuizen), artikel 9 Kleinschalige recreatieterreinen, artikel 10 Groepsverblijven, artikel 11 Recreatieve opstallen en artikel 12 Horeca klasse h, ten behoeve van het realiseren van meer recreatieve eenheden of slaapplaatsen dan het plan mogelijk maakt […].
2.6. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 29, derde lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Texel", mede in acht genomen de herziening daarvan, het college van burgemeester en wethouders bevoegd is het plan te wijzigen uitsluitend voor zover het de bestemmingen bedoeld in artikel 8 Recreatieterrein klasse z (zomerhuizen), artikel 9 Kleinschalige recreatieterreinen, artikel 10 Groepsverblijven, artikel 11 Recreatieve opstallen en artikel 12 Horeca klasse h betreft. De bestemming "Dagrecreatief opvanggebied" als bedoeld in artikel 13 wordt niet in artikel 29, derde lid, genoemd, zodat deze wijzigingsbevoegdheid niet op plandelen met deze bestemming van toepassing is. Dat het volgens het college van gedeputeerde staten gezien de samenhang tussen de artikelen 10, 13 en 29 van de voorschriften de bedoeling van de planwetgever is geweest om de wijzigingsbevoegdheid tevens van toepassing te laten zijn op groepsverblijven als bedoeld in artikel 13, vijfde lid, leidt, daargelaten of de bedoeling juist is weergeven, niet tot een ander oordeel, nu gelet op de rechtszekerheid bij de bewoordingen van artikel 29, derde lid, moet worden aangesloten. Gelet hierop was het college van burgemeester en wethouders onbevoegd het wijzigingsplan vast te stellen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 11 van de WRO. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college van gedeputeerde staten gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is kennelijk gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet voorts aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.
2.8. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.9. Het college van gedeputeerde staten dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 22 januari 2010, no. 2010-4541;
III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Oude Dijkje 38";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 22 januari 2010, no. 2010-4541;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.