ECLI:NL:RVS:2010:BN1060

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909314/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van lasten onder dwangsom wegens overtreding van het Besluit landbouw milieubeheer

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel op 19 november 2008 aan de appellant vijf lasten onder dwangsom opgelegd met betrekking tot zijn inrichting op een specifiek adres. De lasten waren opgelegd omdat de appellant niet had voldaan aan de meldingsplicht zoals voorgeschreven in artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer. Het college stelde vast dat bij een controle op 25 juli 2007 was geconstateerd dat er geen melkvee en melkinstallatie meer aanwezig waren, en dat er wijzigingen in de inrichting hadden plaatsgevonden die niet waren gemeld. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 13 oktober 2009.

De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat de wijzigingen in de inrichting niet zodanig waren dat melding noodzakelijk was. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 mei 2010, waarbij zowel de appellant als het college vertegenwoordigd waren. De Raad overwoog dat de appellant niet tijdig een melding had gedaan van de veranderingen in de inrichting, en dat het college terecht had gehandeld door handhavend op te treden. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de wijzigingen niet meldingsplichtig waren en dat de opgelegde lasten onder dwangsom rechtmatig waren.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.

Uitspraak

200909314/1/M2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Maasdriel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2008 heeft het college aan [appellant] vijf lasten onder dwangsom opgelegd ten aanzien van zijn inrichting op het adres [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 13 oktober 2009, verzonden op 20 oktober 2009, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2009, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door F. Kabbouti, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het besluit van 19 november 2008 is onder meer een last opgelegd wegens overtreding van artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit landbouw). De last strekt ertoe dat vóór 14 januari 2009 een ontvankelijke melding op grond van het Besluit landbouw moet zijn ingediend. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 50,00 voor iedere dag dat [appellant] nalatig is de last uit te voeren, tot een maximum van € 2.500,00.
2.2. Het college heeft aan de last ten grondslag gelegd dat bij een controle op 25 juli 2007 is geconstateerd dat in de inrichting geen melkvee en geen melkinstallatie meer aanwezig zijn, dat aan de achterzijde van de machineberging een voerplaat gerealiseerd is, dat aan de voorzijde van de stal een silo geplaatst is en dat er een wijziging in de in de inrichting gehouden diersoorten heeft plaatsgevonden. Deze veranderingen van de inrichting zijn niet overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het Besluit landbouw gemeld, aldus het college.
2.3. [appellant] voert aan dat de inrichting en de werking daarvan niet zodanig zijn gewijzigd dat hiervan op grond van artikel 7, tweede lid, van het Besluit landbouw melding gedaan behoefde te worden. Voor zover melding wel noodzakelijk was, stelt [appellant] zich op het standpunt dat op toereikende wijze is gemeld.
2.3.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit landbouw meldt degene die voornemens is een inrichting op te richten, dit ten minste vier weken voor de oprichting aan het bevoegd gezag.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan.
2.3.2. Op de inrichting was voor de inwerkingtreding van het Besluit landbouw het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer, voorheen het Besluit melkrundveehouderijen Hinderwet, van toepassing. Op 12 oktober 1991 is voor de inrichting een melding op grond van het Besluit melkrundveehouderijen Hinderwet gedaan. Van deze melding maakt een overzichtstekening deel uit waarop de aanwezige gebouwen en voorzieningen zijn weergegeven. Op deze tekening is aangegeven dat binnen de inrichting 49 stuks melkvee met jongvee en kalveren gehouden worden.
2.3.3. Vaststaat dat op de overzichtstekening bij de melding van 12 oktober 1991 die hier maatgevend is en niet de door [appellant] ter zitting getoonde luchtfoto, de betrokken voerplaat en silo niet zijn weergegeven. Bij de controle van 25 juli 2007 is geconstateerd dat er in de inrichting onder meer vleesstieren ouder dan 6 maanden aanwezig waren. Op deze vleesstieren had de melding van 12 oktober 1991 geen betrekking. Deze vleesstieren zijn, anders dan [appellant] kennelijk meent, ook geen melkrundvee als bedoeld in het Besluit landbouw. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit veranderingen zijn die op grond van artikel 7, tweede lid, van het Besluit landbouw gemeld moeten worden.
2.3.4. Ten tijde van het nemen van het besluit van 19 november 2008 was door [appellant] geen melding ingediend voor deze veranderingen. In een op 26 september 2007 ingevuld meldingsformulier heeft [appellant] slechts informatie verstrekt over een olieton die toentertijd in de inrichting aanwezig en niet over het veebestand, de silo en de voerplaat. Bij een op 27 februari 2008 ingevuld meldingsformulier ontbrak een overzichtstekening met daarop de silo en voerplaat en het actuele veebestand. Bovendien is dit meldingsformulier door [appellant] niet ondertekend. Er deed zich ten tijde van het nemen van het besluit van 19 november 2008 dan ook een overtreding van artikel 7 van het Besluit landbouw voor, waartegen het college handhavend kon optreden.
2.3.5. Voor zover [appellant] met zijn stelling dat op toereikende wijze is gemeld, doelt op na het nemen van het besluit van 19 november 2008 ingevulde meldingsformulieren, overweegt de Afdeling dat een na het opleggen van een last onder dwangsom optredende wijziging van feiten en omstandigheden het opleggen van die last niet alsnog onrechtmatig maakt. Een dergelijke wijziging van feiten en omstandigheden kan er in bepaalde gevallen wel toe nopen dat de last bij de beslissing op bezwaar met terugwerkende kracht tot het moment van de wijziging wordt herroepen. Deze situatie doet zich hier echter niet voor. Na het nemen van het besluit van 19 november 2008 heeft [appellant] pas op 18 juli 2009 weer een meldingsformulier ingevuld. De aan de last verbonden dwangsom was op dat moment volledig verbeurd. Reeds hierom behoefde het college in het op 18 juli 2009 ingevulde meldingsformulier geen aanleiding te zien om het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom bij de beslissing op bezwaar te herroepen.
2.4. [appellant] voert aan dat het college willekeurig heeft gehandeld door niet ten aanzien van alle bij het besluit van 19 november 2008 opgelegde lasten, maar slechts ten aanzien van de last vanwege overtreding van artikel 7 van het Besluit landbouw, over te gaan tot invordering van verbeurde dwangsommen.
2.4.1. Ter beoordeling in deze procedure staat het opleggen van de last onder dwangsom vanwege overtreding van artikel 7 van het Besluit landbouw. Het al dan niet invorderen van dwangsommen staat thans niet ter beoordeling.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
462-645.