ECLI:NL:RVS:2010:BN1063

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002547/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met revisievergunning voor pluimveehouderij

Op 5 januari 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Asten een revisievergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor een pluimveehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 15 januari 2010 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [verzoekers] op 15 maart 2010 beroep ingesteld, waarbij zij hun gronden op 2 april 2010 hebben aangevuld. Tevens hebben zij op 18 maart 2010 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 28 juni 2010 ter zitting behandeld, waar [verzoekers] en het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Tijdens de zitting heeft [vergunninghoudster] aangevoerd dat [verzoekers] hun beroepschrift niet tijdig hebben ingediend, maar de voorzitter oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het verzoek om een voorlopige voorziening was gedaan om ernstige geurhinder van de inrichting te voorkomen. De voorzitter heeft vastgesteld dat het college de vergunningaanvraag correct heeft getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij en dat de vergunningverlening niet in strijd is met deze wet. De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.

Uitspraak

201002547/2/M2.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats], gemeente Asten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een pluimveehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 januari 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 april 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2010, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juni 2010, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door M.J.E. Driessen, en het college, vertegenwoordigd door T.J. Jeukens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. E.T. Stevens, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft [vergunninghoudster] gesteld dat [verzoekers] hun beroepschrift niet tijdig hebben ingediend en hun beroep daarom niet-ontvankelijk is. Volgens haar is het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze ter inzage heeft gelegd, zodat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
2.2.1. Vaststaat dat het beroepschrift niet binnen de daarvoor geldende beroepstermijn bij de Afdeling is ingekomen. Blijkens de stukken is het bestreden besluit niet toegezonden aan de gemachtigde van [verzoekers]. Verder kan ervan worden uitgegaan dat de gemachtigde van [verzoekers], nadat hij op de hoogte was van het bestreden besluit, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk daartegen beroep heeft ingesteld. Gelet op het vorenstaande acht de voorzitter aannemelijk dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en niet-ontvankelijkverklaring achterwege zal blijven.
2.3. Ter zitting is gebleken dat om een voorlopige voorziening is verzocht ten einde ernstige geurhinder van de inrichting te voorkomen. Deze procedure beperkt zich aldus tot de vraag of in de mogelijk te ondervinden geurhinder een spoedeisend belang is gelegen die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.3.1. Het college heeft de vergunningaanvraag getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij en geconcludeerd dat aan de normen van die wet wordt voldaan. De voorzitter overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat die toetsing onjuist of onzorgvuldig is uitgevoerd. Daarbij merkt de voorzitter op dat het standpunt van het college dat de inrichting buiten de bebouwde kom is gelegen, niet onjuist is gebleken. Verder hebben [verzoekers] hun bezwaren tegen de door het college, op basis van het verplichte verspreidingsmodel 'V-Stacks', uitgevoerde geurberekeningen niet nader geconcretiseerd. Wat betreft de woning [locatie] heeft het college - anders dan [verzoekers] stellen - terecht geoordeeld dat dit geen geurgevoelig object is, aangezien deze woning als bedrijfswoning bij de inrichting is aangevraagd en als zodanig daarvan onderdeel uit maakt. Het college heeft deze woning terecht buiten beschouwing gelaten.
Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat vergunningverlening in strijd is met de Wet geurhinder en veehouderij.
2.3.2. [verzoekers] voeren aan de vergunning onvoldoende waarborgt dat het toegepaste huisvestingssysteem naar behoren functioneert. Daarnaast kan niet worden gegarandeerd dat het systeem altijd in werking is.
2.3.3. In de vergunningvoorschriften onder M zijn voorwaarden verbonden aan de uitvoering, de installatie, de capaciteit, de werking, de instellingen en de registratie van de mixluchtventilatoren die in de stallen 1 en 3 worden geplaatst. Deze voorwaarden waarborgen een goede functionering van het systeem. Voor zover niettemin de ventilatoren in strijd met de vergunning niet in werking worden gehouden, betreft dit niet de rechtmatigheid van de vergunning maar de handhaving daarvan.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010
190-596.