200903909/1/R2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nieuwdorp, gemeente Borsele, en anderen (hierna: [appellant en anderen]),
de raad van de gemeente Borsele,
verweerder.
Bij besluit van 2 april 2009, no. B4, heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Nieuwdorp" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2009, beroep ingesteld. [appellant] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 25 juni 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partijen] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2010, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door I.A. Dekker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand.
2.1. Het plan betreft een actualisering van bestaande plannen en heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter.
2.2. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover het betreft de bestemming "Wonen-W" voor het perceel gelegen tussen Coudorp 41 en Coudorp 43 (hierna: het perceel).
2.3. Ter zitting hebben [appellant] en anderen hun beroepsgronden inhoudende dat de aanduiding 'vrijstaand [vrij]' ontbreekt, dat niet is bepaald dat ter plaatse de maximale goot- en bouwhoogte 4 respectievelijk 8 meter mag bedragen en dat geen bouwvlak is opgenomen, ingetrokken.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de voorziene locatie voor de woningbouw ten onrechte is aangemerkt als een inbreidingslocatie nu het perceel volgens hen buiten de bebouwde kom ligt, waarvan de grens ligt ter plaatse van de woning Couberg 41. Zij bestrijden dat de verplaatsing van het verkeersbord 'Bebouwde kom' in 2006 tot een wijziging van de grens van de bebouwde kom heeft geleid. Daartoe voeren zij aan dat de verplaatsing van het verkeersbord niet berust op een rechtsgeldig besluit. Ook voeren [appellant] en anderen aan dat de plangrens ten onrechte niet samenvalt met de grens van de bebouwde kom terwijl dat in het voorheen geldende plan wel het geval was.
2.4.1. De raad heeft blijkens de stukken zijn besluit het perceel te bestemmen voor woningbouw gebaseerd op het woningbouwbeleid uit het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, en wel op de regel 50% van de woningbouw te realiseren binnen de grens van bestaand bebouwd gebied. Hij stelt zich op het standpunt dat het perceel onderdeel is van een bebouwingslint en daarmee binnen de grens van het bestaand bebouwd gebied ligt. Voorts heeft de raad gewezen op het besluit van provinciale staten van Zeeland waarbij de grenzen van bestaand bebouwd gebied zijn bepaald. Het perceel ligt hierbinnen.
2.4.2. De raad heeft de aanvaardbaarheid van een woonbestemming ter plaatse beoordeeld aan de hand van de vraag of het perceel binnen de grens van het bestaand bebouwd gebied ligt en daarbij niet als maatstaf aangehouden of het perceel binnen de grens van de bebouwde kom ligt. Aan de vraag of het perceel binnen de bebouwde kom ligt en hetgeen [appellant] en anderen dienaangaande hebben aangevoerd kan gelet hierop voorbij worden gegaan.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het perceel binnen het bestaand bebouwd gebied ligt. Daarbij heeft de raad zich mogen baseren op de bij besluit van 6 december 2005 door provinciale staten vastgestelde grenzen van bestaand bebouwd gebied in het kader van de toepassing van het provinciale woningbouwbeleid, binnen welke grens het perceel is opgenomen. Voorts is uit de stukken gebleken dat de beoogde woning tussen twee reeds aanwezige woningen is voorzien. Deze als lintbebouwing te typeren bebouwing sluit aan op de aaneengesloten bebouwing van de dorpskern en eindigt feitelijk ter plaatse van de woning Coudorp 45.
2.4.3. Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht.
In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.5. [appellant] en anderen stellen verder dat het perceel ligt binnen de geluidscontour van het industrieterrein in het Sloegebied en dat ten onrechte is nagelaten de gevolgen daarvan voor de voorziene woning te onderzoeken. Ook betogen zij dat ten onrechte geen recent bodemonderzoek aan het plan ten grondslag is gelegd zodat niet op voorhand gesteld kan worden dat het perceel geschikt is voor woningbouw.
2.5.1. Bij het 'Besluit ambtshalve vaststelling hogere waarde voor de hoogst toelaatbare geluidbelasting' van 17 maart 2009 is voor onder meer de op het perceel voorziene woningbouw een hogere grenswaarde vastgesteld in verband met de geluidhinder vanwege het industrieterrein in het Sloegebied. Dit besluit is gebaseerd op het 'Akoestisch onderzoek naar de mogelijke aanpassing van de geluidszone rond het industrieterrein Vlissingen-Oost' van DGMR raadgevende ingenieurs B.V., opgesteld op 8 oktober 2003. Het betoog van [appellant] en anderen dat is nagelaten onderzoek te verrichten faalt derhalve.
Bij de plantoelichting bevindt zich als bijlage een rapport van 11 juli 2005 van de BodemOnderZoeker B.V. van een onderzoek naar de bodemgesteldheid van het perceel. Op basis van het rapport heeft de raad geconcludeerd dat het perceel geschikt is voor woningbouw. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het rapport niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen en tot bovenstaande conclusie heeft kunnen komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat van een gewijzigd gebruik van de gronden sedert bedoeld onderzoek geen sprake is.
2.6. [appellant] en anderen vrezen voorts voor een waardedaling van hun woningen en stellen dat onvoldoende verzekerd is dat eventuele planschade zal worden vergoed.
2.6.1. Wat de nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan in zoverre aan de orde zijn.
2.7. [appellant] en anderen stellen verder dat als gevolg van de woningbouw sprake zal zijn van een onaanvaardbaar verlies van uitzicht, bezonning en privacy en dat een woning op het perceel niet passend is in de omgeving. Voorts zijn zij van mening dat het gebruik van het perceel voor agrarische doeleinden ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht en dat met de voorziene woningbouw het houden van paarden op het perceel Coudorp 43 kan worden belemmerd. Zij vrezen ook voor het voortbestaan van de aanwezige wilg van 100 jaar oud en voor geluidsoverlast en schade aan hun woningen als gevolg van de bouwwerkzaamheden. Zij wijzen op een alternatieve locatie in de kern Nieuwdorp voor woningbouw.
2.7.1. [appellant] en anderen hebben zich wat betreft deze beroepsgronden in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit, neergelegd in een daarbij behorende bijlage, is ingegaan op deze zienswijze. In het beroepschrift, noch ter zitting hebben zij redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze bij het bestreden besluit onjuist zou zijn. Deze beroepsgronden kunnen daarom niet slagen.
2.8. Voorts achten [appellant] en anderen het bezwaarlijk dat niet is uitgesloten dat op het perceel meer dan één woning gebouwd kan worden.
2.8.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de raad heeft beoogd met het plan de bouw van één woning op het perceel mogelijk te maken.
Blijkens het plan is voor het perceel niet voorzien in een specifiek bouwvlak voor een woning, maar in een bouwvlak dat zich uitstrekt over het gehele perceel. Gelet hierop en gezien de bebouwingsregels en afmetingen van het perceel sluit het plan echter niet uit dat daar meer dan één woning kan worden gebouwd. De raad heeft dit ter zitting erkend. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het plan niet strookt met de bedoeling van de raad en daarom berust op een onzorgvuldige voorbereiding.
Het betoog van de raad dat in de tussen de gemeente en de eigenaren gesloten exploitatieovereenkomst is neergelegd dat op het perceel één woning zal worden gerealiseerd, leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de Afdeling dat die overeenkomst, anders dan een bestemmingsplan, aan derden, zoals [appellant] en anderen, geen waarborg biedt dat de bebouwing daartoe beperkt blijft.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Wonen-W" voor zover het betreft het perceel gelegen tussen Coudorp 41 en 43, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep van [appellant] en anderen is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.10. [appellant] en anderen betogen tot slot dat met betrekking tot het perceel ten onrechte geen grondexploitatieplan is vastgesteld.
2.10.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2009, in zaaknr.
200901438/1overweegt de Afdeling dat het beroep van [appellant] en anderen is gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening.
Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld zouden [appellant] en anderen niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant] en anderen geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening hebben gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, [appellant] en anderen geen eigenaar zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant] en anderen die rechtstreeks betrokken zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan.
Gelet hierop kunnen [appellant] en anderen evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.11. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van
[appellant] en anderen te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond.
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Borsele van 2 april 2009, no. B4, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-W" met betrekking tot de kavel gelegen tussen Coudorp 41 en 43, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Borsele tot vergoeding van bij C. [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Borsele aan C. [appellant] en anderen het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010